Goed of fout

Goed of fout
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Goed of fout

Slide 1 - Diapositive

              Is de zin goed of fout?


 
 


goed
fout

Slide 2 - Diapositive

Goed of fout?

  • Werkt hij op zaterdag? 

Slide 3 - Diapositive

Goed of fout?


  • Is dit potlood van jouw? 
  • Is dit potlood van jouw? ❌
  • Is dit potlood van jou? ✅
  • Het is jouw potlood. ✅

Slide 4 - Diapositive

Goed of fout?


  • Ik ga bij de fiets naar school. 
  • Ik ga bij de fiets naar school. ❌
  • Ik ga met de fiets naar school. ✅

Slide 5 - Diapositive

Goed of fout?

  • Werkt jij op zaterdag?
  • Werkt jij op zaterdag?
  • Werk jij op zaterdag? ✅

Slide 6 - Diapositive

Goed of fout?


  • Het is mij huis. 
  • Het is mij huis.
  • Het is mijn huis. ✅
  • Het huis is van mij. ✅

Slide 7 - Diapositive

Goed of fout?

  • Ik ben niet getrouwd. 

Slide 8 - Diapositive

Goed of fout?

  • De meisjes kopen twee jasen.
  • De meisjes kopen twee jasen.
  • De meisjes kopen twee jassen. ✅

Slide 9 - Diapositive

Goed of fout?

  • Eerst je loopt naar links.
  • Eerst je loopt naar links. ❌
  • Eerst loop je naar links. ✅

Slide 10 - Diapositive

Goed of fout?

  • Het is onze tafel. De tafel is van ons. 
  • Het is ons huis. Het huis is van ons. 

Slide 11 - Diapositive

  1. Op 1 april komt Sinterklaas.
  2. Op 1 april maken mensen grapjes.
  3. Op 1 april moeten alle mensen sporten.
 Juist of onjuist:

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive