Klas 2 - Werkwoordenles (onrgl -er en -re)

Les verbes
avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir + regelmatige werkwoorden -er en -re (présent, passé composé) 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les verbes
avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir + regelmatige werkwoorden -er en -re (présent, passé composé) 

Slide 1 - Diapositive

In welke tijd staat deze zin:
Pendant les vacances j'ai fait du cheval
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 2 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Mes hobbies sont jouer au violon et faire du tennis
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 3 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Pendant le weekend je vais nager dans la piscine
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 4 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Je veux aller en Irlande
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 5 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
J'aime le série Casa de Papel parce que je parle espagnol
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 6 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
J'ai été au Maroc l'année dernière
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 7 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait le weekend passé?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je aller (passé composé) à la plage

Slide 8 - Question ouverte

Qu'est-ce que tu as fait le weekend passé?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je regarder (passé composé) du Netflix

Slide 9 - Question ouverte

Qu'est-ce que tu vas faire le weekend prochain?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je visiter (futur proche) mes amis

Slide 10 - Question ouverte

Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
veux
veux
veut
voulons
voulez
veulent

Slide 11 - Question de remorquage

Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
peux
peux
peut
pouvons
pouvez
peuvent

Slide 12 - Question de remorquage

Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
as pu
ai voulu
a voulu
avons pu
avez pu
ont voulu

Slide 13 - Question de remorquage

J'ai visité
Je suis resté (à la maison)
J'habite 
J'aime
Ik houd van / Ik vind leuk
Ik woon
Ik heb bezocht
Ik ben thuis gebleven

Slide 14 - Question de remorquage

J'ai écouté
Je vais regarder
J'attends
J'ai perdu
Ik ben kwijtgeraakt / ik heb verloren
Ik heb geluisterdnaar
Ik ga kijken (naar)
Ik wacht op

Slide 15 - Question de remorquage

Geef antwoord op de vragen in het Frans:
Quel âge as-tu?
Quels sont tes hobbies?
Qu'est-ce que tu fais comme sport?

Slide 16 - Question ouverte

C'est la fin🏁

Slide 17 - Diapositive