Naamvallen

Naamvallen
De der- en de ein-Gruppe in het Duits
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Naamvallen
De der- en de ein-Gruppe in het Duits

Slide 1 - Diapositive

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 2 - Question de remorquage

Bij welke naamval behoren deze voorzetsels?
aus-bei-mit-nach-seit-von-zu


A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 3 - Quiz

Bij welke naamval horen deze voorzetsels?
bis-durch-für-gegen-ohne-um
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 4 - Quiz

der-Gruppe
M
V
O
MV
1e
der 
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +-n
4e
den
die
das
die
der-gruppe: dies-, jed-, welch-,.....

Slide 5 - Diapositive

ein-Gruppe
M
V
O
MV
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +-n
4e
einen
eine
ein
keine
ein-Gruppe: mein-, dein-, sein-,......

Slide 6 - Diapositive

Stappenplan:

  1. Staat er een voorzetsel in?    ja-> 3e of 4e naamval?
      Nee->
   2. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk,
       vrouwelijk, onzijdig of meervoud? 
   3. Is het onderwerp-lijdend voorwerp of meewerkend 
       voorwerp? Welke naamval?
   4. der- of ein-groep?

Slide 7 - Diapositive

Ontleden en invullen

Mijn zus geeft mijn moeder een cadeau. 
- Mein.... Schwester gab mein.... Mutter ein.... Geschenk (s).

 Ik ga op vakantie met mijn vrienden. 
- Ich fahre mit mein.... Freunde.... in Urlaub. 

Slide 8 - Diapositive

Ontleden en invullen

Mijn zus geeft mijn moeder een cadeau. 
- Meine Schwester gab meiner Mutter ein Geschenk (s).

 Ik ga op vakantie met mijn vrienden. 
- Ich fahre mit meinen Freunden in Urlaub. 

Slide 9 - Diapositive

Ich habe ein.... Auto (s) gestohlen
A
ein
B
einen
C
einem
D
eine

Slide 10 - Quiz

Ich gab mein... Schwester ein Buch.
A
meine
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 11 - Quiz

Ich sehe d... Mann.
A
dem
B
der
C
den

Slide 12 - Quiz

Mit dies... Kinder... (mv) spielt mein... Bruder.
A
diesem Kinder meinen
B
diesen Kindern mein
C
diesem Kindern mein
D
diesen Kindern meinen

Slide 13 - Quiz

Sie schenkt ihr... Schwester Blumen
A
ihrer
B
ihre
C
ihrem
D
ihren

Slide 14 - Quiz

D... Kind (o) lacht.
A
das
B
den
C
dem
D
der

Slide 15 - Quiz

Er schreibt sein... Freund.
A
seinem
B
seinen
C
seiner
D
sein

Slide 16 - Quiz

Ich gebe d... Karten d... Mutter von Laura.
A
die Karten der Mutter
B
den Karten die Mutter
C
den Karten der Mutter
D
dem Karten die Mutter

Slide 17 - Quiz

Ich gebe mein... Mutter ein... Kuss (m).
A
meine, einen
B
meiner, einen
C
meiner, einem
D
meine, einem

Slide 18 - Quiz

D... Mann liest d... Buch (o).
A
der, dem
B
den, das
C
der, den
D
der, das

Slide 19 - Quiz

Geef aan de hand van de emoji's aan, hoe moeilijk of makkelijk je de grammatica vindt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage