3B Zintuigen hh BS1-BS3

Zintuigenstelsel
alle zintuigen samen.
Zintuig
een orgaan dat reageert op prikkels uit je omgeving.

Prikkel
een invloed uit het milieu op een organisme.
Impuls
electrisch signaal die door zenuwen kunnen worden voortgeleid.

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Zintuigenstelsel
alle zintuigen samen.
Zintuig
een orgaan dat reageert op prikkels uit je omgeving.

Prikkel
een invloed uit het milieu op een organisme.
Impuls
electrisch signaal die door zenuwen kunnen worden voortgeleid.

Slide 1 - Diapositive

Evenwichts-zintuig
Gezichtszintuig
Reukzintuig
Smaakzintuig
Gehoorzintuig
Pijnpunten
Tastknopje
Drukzintuig
Bloed-vaten

Slide 2 - Diapositive

Drempelwaarde

De zwakste prikkel die een impuls veroorzaakt. Deze is niet altijd even hoog.

Is de prikkel zwakker/lager dan de drempelwaarde 
=> geen impuls.
Adequate prikkel

De prikkel waar het type zintuigcel speciaal gevoelig voor is.

Is de prikkel niet adequaat/passend
=> geen impuls.

Slide 3 - Diapositive

Gewenning

Als zintuigcellen langere tijd dezelfde prikkels ontvangen, maken ze geen impulsen meer aan.
Je bent eraan gewend.

Drempelwaarde is hoger.
Motivatie

Als je iets heel graag wilt, dan doe je extra je best en ontstaan er eerder impulsen.


Drempelwaarde is lager.

Slide 4 - Diapositive

Wat is een adequate prikkel?
A
Een prikkel waar een zintuigcel het meest gevoelig voor is.
B
Een prikkel die het snelst reageert op een impuls
C
Licht prikkel die ook als geluid kan worden waargenomen
D
Een prikkel die niet verwerkt kan worden door de hersenen.

Slide 5 - Quiz

Een zintuig met een hoge drempelwaarde
zal eerder reageren op een prikkel dan
een zintuig met een lage drempelwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Wat is de adequate prikkel van het reukzintuig?
A
Smaak
B
Vocht
C
Licht
D
Geur

Slide 7 - Quiz

Wat is de drempelwaarde?
A
De kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt
B
Een hevige prikkel die een reactie teweeg brengt
C
Het moment dat de prikkel net overgaat in pijn

Slide 8 - Quiz

De adequate prikkel voor het oog is ...
A
Geluid
B
Geurstoffen
C
Smaakstoffen
D
Licht

Slide 9 - Quiz

Dianne woont sinds kort naast een spoorlijn, in het begin had ze veel last van de trein...
Maar nu hoort ze hem bijna niet meer...

Hoe heet dit verschijnsel?
A
Adequate prikkel
B
Bewuste impuls
C
Gewenning
D
Drempelwaarde

Slide 10 - Quiz

Wanneer je met je vinger je telefoonscherm aanraakt gaat er via je zenuwen een signaal naar je hersenen...

Hoe noemen we dit signaal?
A
Prikkel
B
Impuls
C
Informatie
D
Touchscreen

Slide 11 - Quiz

Zintuigen in de huid

Slide 12 - Diapositive

Reuk-
zintuig

Slide 13 - Diapositive

Smaak-
zintuig
Smaken die je tong kan proeven:
Bitter - zout - zoet - umami - zuur

Slide 14 - Diapositive

pijnpunten komen overal voor in het lichaam
waar of niet waar
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Hoe noemen we de adequate prikkel van het reukorgaan?
A
Parfum
B
Geur
C
Stank
D
Impuls

Slide 16 - Quiz

Waar in het lichaam wordt bepaald of je een geur vies of lekker vindt ruiken?
A
in de gevoelszenuw
B
in de neusholte
C
in het neusslijmvlies
D
in de hersenen

Slide 17 - Quiz

Iemands tastzintuig is stuk...

Welke opmerkingen zijn JUIST?
A
Ik kan geen pijn meer voelen
B
Ik voel alleen nog als ik iets hard aanraak
C
Ik voel wel nog of iets koud of warm is
D
Ik kan niet meer zweten

Slide 18 - Quiz

Waardoor komt het dat je soms na een paar minuten niet meer voelt dat het water warm of koud aanvoelt?
A
door gewenning
B
door zintuigcellen
C
door drukzintugen

Slide 19 - Quiz

Je kan 5 smaken proeven met je tong, wat proef je niet met je tong?
A
Vanille
B
Bitter
C
Umami
D
Zuur

Slide 20 - Quiz

Vier leerlingen doen een uitspraak over afbeelding 8.
Anja zegt dat in afbeelding 8 een deel van de tong is getekend.
Boris zegt dat in afbeelding 8 een deel van de huid is getekend.
Casper zegt dat P in afbeelding 8 een smaakknopje aangeeft.
Diane zegt dat P in afbeelding 8 een tastknopje aangeeft.
Welke leerlingen hebben gelijk
A
Anja en Casper.
B
Anja en Diane.
C
Boris en Casper.
D
Boris en Diane.

Slide 21 - Quiz

Oogspier
Spier die het oog draait
Wenkbrauw
Zorgt ervoor dat vocht langs het oog loopt en niet erin
Wimpers
Beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht
Harde oogvlies
Witte deel van het oog
Iris
Het gekleurde deel van het oog
Regenboogvlies
Het gekleurde deel van het oog
Pupil
Opening in de iris
Traanklier
Produceert traanvocht, dit beschermt de ogen tegen uitdroging en maakt het hoornvlies schoon
Traanbuis
Voert het traanvocht af naar de neusholte
Ooglid
Verdeelt het traanvocht over het hoornvlies

Slide 22 - Diapositive

Oogspier
Spier die het oog draait
Netvlies
Hierin liggen de zintuigcellen die lichtprikkels opvangen
Vaatvlies
Hierin liggen veel bloedvaten die het oog van voeding voorzien en afvalstoffen afvoeren
Harde oogvlies
Het witte deel van het oog
Glasachtig lichaam
Doorzichtig, zacht materiaal in het oog
Gele vlek
Hiermee kan je het scherpst zien
Blinde vlek
Hier verlaat de oogzenuw het oog
Oogzenuw
Geeft impulsen van de zintuigcellen in het netvlies door aan de hersenen
Hoornvlies
Het doorzichtige vlies dat de iris beschermt
Lens
Deel van het oog dat zorgt dat je scherp kunt zien
Pupil
Opening in de iris
Iris
Het gekleurde deel van het oog
Kringspieren
Deze liggen rondom de lens, zorgen ervoor dat je scherp kan zien
Bloedvat
Aanvoer van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen

Slide 23 - Diapositive

Waar liggen je traanklieren?
A
Boven je oog
B
Onder je oog
C
Naast je oog
D
In je traanbuisjes

Slide 24 - Quiz

Via welk onderdeel van je oog komt het licht in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Oogwit

Slide 25 - Quiz

Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding voor je oog
C
zuurstof voor je oog
D
stevigheid

Slide 26 - Quiz

het netvlies van een oog zit
A
aan de voorkant van het oog
B
in het midden van het oog
C
aan de binnenkant aan de achterkant van het oog
D
loopt van het oog naar de hersenen

Slide 27 - Quiz

Welke delen van het oog kunnen het oog draaien?
A
de oogleden
B
de oogzenuw
C
de oogspieren
D
de oogkas

Slide 28 - Quiz