Impératif

salut et bienvenue! 
on parle de l'impératif= gebiedende wijs
Doelen : Ik kan de impératif begrijpen, uitleggen en toepassen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

salut et bienvenue! 
on parle de l'impératif= gebiedende wijs
Doelen : Ik kan de impératif begrijpen, uitleggen en toepassen

Slide 1 - Diapositive

Gebiedende wijs
in het Nederlands

Slide 2 - Carte mentale

De gebiedende wijs (imperatief) in het Nederlandse taal

Als in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan staat de zin in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm die bestaat uit de stam van het werkwoord.
Voorbeelden: 
  • Leg neer die bal!
  • Pak je boek!

Slide 3 - Diapositive

l'impératif (nu in het Frans)
= De gebiedende wijs
Luister! 
Kom! 
Pak je boeken! 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Gebruik impératif;

Om een opdracht of aanwijzing te geven; 
denk bijvoorbeeld aan een docent tegen een klas; Luister! 
Of in een kookboek; Roer goed door

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Samenvatting In het Frans : 3 vormen
Je praat tegen 1 persoon (zonder de 'U-vorm')
gebruik je de 'je-vorm' bv : parle français / vends ton vélo
Je praat tegen meerdere mensen / of tegen 1 persoon met de 'U-vorm'
gebruik je de 'vous-vorm' bv : parlez français / vendez vos vélos
Je doet een voorstel (laten we...)
gebruik je de 'nous-vorm' bv : parlons français / vendons nos vélos

Slide 8 - Diapositive

L'impératif

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Hoe zeg je (tegen een groep) dat ze moeten stoppen met praten
A
Arrête de parler
B
Arrêtez de parler
C
Arrêtons de parlez
D
Arrêtent de parler

Slide 11 - Quiz

Zeg tegen je klasgenoot dat hij zijn huiswerk moet maken
A
Faites tes devoirs
B
fais tes devoirs
C
Fait tes devoirs
D
fais mes devoirs

Slide 12 - Quiz

Zeg tegen je klasgenoot dat hij de deur moet sluiten (=fermer)
A
Fermez la porte!
B
Fermes la porte!
C
Fermons la porte!
D
Ferme la porte!

Slide 13 - Quiz

Zeg tegen je klasgenoot dat hij geen chocolade mag eten
A
Ne mange pas de chocolat
B
ne mangez pas du chocolat
C
manges pas de chocolat
D
ne mange jamais de chocolat

Slide 14 - Quiz

Neem un café! (tegen 2 vrienden)
timer
0:30

Slide 15 - Question ouverte

Drink thee! ( tegen een mevrouw)
A
bois du thé!
B
bois le thé
C
buvez le thé
D
buvez du thé

Slide 16 - Quiz

QUESTIONS?

Slide 17 - Diapositive