Hoofdstuk 5 Paragraaf 2

Spanning, stroomsterkte en vermogen
Hoofdstuk 5
Paragraaf 2
Klas 3
HAVO/VWO
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
W&TMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Spanning, stroomsterkte en vermogen
Hoofdstuk 5
Paragraaf 2
Klas 3
HAVO/VWO

Slide 1 - Diapositive

Herhalingsvragen 
Paragraaf 1

Slide 2 - Diapositive

Hiernaast zie je een schakeling. Geef de namen van de symbolen, die aangegeven (a t/m f) zijn.

Slide 3 - Question ouverte

Teken een schakelschema, waarin drie lampjes in serie zijn geschakeld. Laat in deze tekening zien hoe de spanning (voltmeter) en de stroomsterkte (ampèremeter) over lampje 2 gemeten wordt.

Slide 4 - Question ouverte

Teken een schakelschema, waarin drie lampjes parallel geschakeld zijn. Lampje 2 en drie moeten tegelijkertijd aan en uitgeschakeld kunnen worden door een schakelaar. Lampje 1 moet constant branden.

Slide 5 - Question ouverte

Leerdoelen
  1. Je kan uitleggen wat spanning is en hoe het ontstaat.
  2. Je kan uitleggen wat stroom is en hoe het ontstaat.
  3. Je kan de formule P = U x I toepassen en herschrijven.
  4. Je kan in een schakelschema aangeven hoe je een volt- en ampèremeter aan moet sluiten.

Slide 6 - Diapositive

Lading
De meeste objecten zijn normaal gesproken neutraal geladen
  • Neutraal = niet positief en niet negatief

Een object kan elektronen kwijt raken of erbij krijgen
  • Elektronen zijn negatief geladen
  • Als een object elektronen kwijt raakt, zal het object positief geladen zijn
  • Als een object elektronen erbij krijgt, zal het object negatief geladen zijn

Slide 7 - Diapositive

Spanning 
Elektronen zijn allemaal negatief geladen. Daarom stoten ze elkaar af

 

Als je heel veel elektronen bij elkaar hebt, ontstaat er een spanning omdat ze elkaar sterk afstoten.
  • Te veel elektronen = negatieve spanning (- pool)

Als je te weinig elektronen hebt, is er juist een te kort aan elektronen en worden ze juist aangetrokken
  • Te weinig elektronen = positieve spanning (+ pool)

Slide 8 - Diapositive

Ontstaan van stroom
Als je de minpool via een geleider (zoals stroomdraad) in contact brengt met de pluspool zullen de elektronen zich naar de pluspool verplaatsen
 
Deze verplaatsing van elektronen gaan van – naar +

De mate waarin elektronen zijn samengeperst noemen we de spanning

Hoe groter de spanning, hoe meer energie er vrij komt wanneer de elektronen door de stroomkring gaan stromen


Slide 9 - Diapositive

Elektrische stroom
De bewegende elektronen met hun negatieve lading gaan van – naar +

Vroeger dacht men dat het andersom was, en daarom gaat de stroom juist van + naar –
  • Vroeger wist men nog niet wat elektronen waren
  • Toen elektronen ontdekt waren, werd besloten om aan te blijven nemen dat de stroom van + naar – gaat, hoewel elektronen toch echt van – naar + gaan

Elektrische stroom: De bewegende lading die in een stroomkring van + naar – stroomt


Slide 10 - Diapositive

Spanning en stroom meten 
Een ampèremeter wil de stroom in een schakeling meten, daarom sluit je een ampèremeter in serie aan


Een voltmeter wil het verschil van de spanning in een schakeling meten, daarom sluit je een ampèremeter parallel aan

Slide 11 - Diapositive

Spanning, stroom en vermogen
Spanning: De hoeveelheid energie die elektronen afgeven
Stroom: De hoeveelheid elektronen die zich verplaatsen

Vermogen: het aantal Joule dat per seconde omgezet wordt in een andere energiesoort 
 Joule per seconde noemen we ook wel Watt
J/s = W

Vermogen kan je berekenen door:
P = U ∙ I




Slide 12 - Diapositive

Overzicht formule P = U x I

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Herhalingsvragen 
Paragraaf 2

Slide 15 - Diapositive

Teken het schakelschema die hiernaast staat over en teken hoe je een volt- en ampèremeter aan moet sluiten om de spanning en de stroom over lampje 3 te meten.

Slide 16 - Question ouverte

Je hebt een wasmachine met een vermogen van 1500 W aangesloten op het lichtnet (230 V). Hoeveel groot is de stroom die door de wasmachine gaat?

Slide 17 - Question ouverte

Huiswerk paragraaf 2

Slide 18 - Diapositive