voorbereiding onlinetoets Duits vwo4

• Duits
• Middelbare school
• vwo

de keuzevoorzetsels

1. Bij een 'zich bevinden' (waar-vraag) altijd 3de naamval

2. Bij een beweging van punt a naar b altijd 4de naamval

3. Als het voorzetsel een tijdsbepaling inluidt altijd +3

4. Als er geen sprake is van de vorige regels, dan 7/2 regel (auf en über +4, de rest +3)

 

Als je 'op maandag' wilt zeggen in het Duits, hoe zeg je dat dan?

1. auf dem Montag
2. auf den Montag
3. an den Montag
4. an dem (am) Montag

Maak de volgende zin af: Das Mädchen ging um acht in ... ...

1. die Schule
2. der Schule
3. im
4. ins

Vul ook hier aan: Wir sind schon seit einer Stunde ... Kino (o).

1. im
2. ins
3. in
4. in das

Wir sind gestern abend ... Kino gegangen.

1. im
2. ins
3. in die
4. in dem

Wir sprachen gerne über (spraken over) dies... Thema(o).

1. dies
2. diese
3. dieser
4. dieses

Das Kind stellte (neerzetten) das Buch in .... Bücherschrank (m, boekenkast).

1. den
2. das
3. der
4. dem

voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden: 

alle voorzetsels in de volgende oefeningen staan in de derde óf vierde naamval (dus géén keuzevoorzetsels)

Maak de volgende zin zelf af: Hast du auch etwas für .... (haar) mitgenommen?

1. Sie
2. sie
3. ihr
4. ihre

Wir waren durch ... ganzen Ort (m, plaats) gelaufen.

1. dem
2. der
3. des
4. den

Wir waren schnell zu ........(hen, mv.) herangeeilt (naar hen toegekomen).

1. ihnen
2. Ihnen
3. sie
4. Sie

Wir haben nichts gegen .... (jullie).

1. ihr
2. uns
3. euch
4. ihren

nu idioom

Vind de juiste woorden (K.1 en K.2)

Wat is het voltooid deelwoord van "anbieten"?

Wat is het voltooid deelwoord van "diskutieren"?

Hoe vertaal je in het Duits: we hebben met elkaar gesproken (= sich unterhalten)

Hoe vertaal je in het Duits: we hebben ruzie gemaakt.

Maak de zin af met het juiste voegwoord: ... es regnet, müssen wir unsere Reisepläne ändern> als/indien

Maak de zin af met het juiste voegwoord: Ich weiss nicht, ... ich heute abend mitgehe> of.

Maak de zin af met het juiste voegwoord: ... ich klein war, konnte ich schon schnell sprechen>toen.

Wenn ich jemanden mit "du"anspreche, dann heisst das auf deutsch.............

Wenn ich jemanden mit "Sie"anspreche, dann heisst das auf deutsch.............

Vul aan: ich kenne mich nicht aus in dieser ........................

Tekst

1. Umleitung
2. Umgebung
3. Verbindung
4. Kreuzung

Wenn man hin-und herreist auf derselben Strecke, braucht man eine.............................................

1. Richtung
2. Formular
3. Hauptstrasse
4. Rückfahrkarte

Einen Urlaub bucht man in einem..........................................

1. Zelt
2. Reisebüro
3. Apartment
4. Gasthaus

Wie heisst es auf deutsch, wenn ein Zug bei der Endstation ankommt? (met lidwoord!)

Wie heisst Reiseinformation in Buch- oder gedruckter Form?

1. Reiseplan
2. Reiseführer
3. Reiseleiter
4. Reisestrecke

Vul aan: Fragen sind natürlich immer ........................ (toegestaan)

Wat is het voltooid deelwoord van "Verbringen" (doorbrengen)

Wat is het voltooid deelwoord van "aussteigen" (uitstappen)