Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Bonjour!
Slide 1 - Diapositive
Programme
Toets
Révision van Bijvoeglijk naamwoord
Le présent des verbes en -ER
Slide 2 - Diapositive
Toets
Maandag 25 november Chapitre 2
Stof: Alle woorden N-F en F-N Alle zinnen, alleen F-N Grammatica over het bijvoeglijk naamwoord en regelmatig werkwoord op -er in de présent
Slide 3 - Diapositive
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Diapositive
Geef 2 voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden in het Frans.
Slide 5 - Carte mentale
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
1. Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 6 - Diapositive
Hoe vervoeg je de bijvoeglijk naamwoorden:
bijvoeglijk naamwoord + es
bijvoeglijk naamwoord + e
bijvoeglijk naamwoord + s
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
Slide 7 - Question de remorquage
Herhaling
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 8 - Question de remorquage
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.
Slide 9 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est petit
B
La plage est petits
C
La plage est petite
D
La plage est petites
Slide 10 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 11 - Quiz
La voiture est .........
A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand
Slide 12 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert
B
La fleur est verte
Slide 13 - Quiz
M ENKV
M MV
VR ENKV
VR MV
GOED
BON
BONS
BONNE
BONNES
MOOI
BEAU
BEAUX
BELLE
BELLES
NIEUW
NOUVEAU
NOUVEAUX
NOUVELLE
NOUVELLES
OUD
VIEUX
VIEUX
VIEILLE
VIEILLES
BON, BEAU, NOUVEAU, VIEUX
Slide 14 - Diapositive
La dame est ..........
A
vieux
B
vieu
C
vieille
D
vieilles
Slide 15 - Quiz
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
J'ai eu une _____________ [bon] note pour la dictée d'anglais. [goed] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
Vous avez une _____________ [beau]maison .
Slide 17 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Vous avez une _______ [grand] maison . Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. C'est une matière _____________ [facile] ? Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Diapositive
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
A
voor
B
achter
Slide 21 - Quiz
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans is ACHTER het zelfstandig naamwoord behalve bij de woorden hieronder:
beau, bon, vieux, grand, petit, nouveau
Slide 22 - Diapositive
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? une fille (grande)
A
voor
B
achter
Slide 23 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un ami (nouvel)
A
voor
B
achter
Slide 24 - Quiz
Let op:
Kleuren komen altijd
ACHTER
het zelfstandig naamwoord!
Slide 25 - Diapositive
bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir
Slide 26 - Question de remorquage
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un .......... pantalon ............. (bleu)
A
voor
B
achter
Slide 27 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.
Slide 28 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
les chats sont gris
B
les chats sont grises
C
les grises chats
D
les gris chats
Slide 29 - Quiz
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures vertes.
B
Elle porte les chaussures vert.
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: gris?
A
Il porte une chemise gris.
B
Il porte une chemise grisse.
C
Il porte une chemise grise.
D
Il porte une chemise griss
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: rouge?
A
Il porte une jupe rougee.
B
Il porte une jupe rouge.
C
Il porte une jupe rouges.
D
Il porte une jupe roug.
Slide 32 - Quiz
Les chats sont ...
Slide 33 - Question ouverte
La voiture est ...
Slide 34 - Question ouverte
La maison est ...
Slide 35 - Question ouverte
Ik begrijp deze grammatica:
😒🙁😐🙂😃
Slide 36 - Sondage
Remplis les verbes au présent: Vous (rigoler) _______ beaucoup ensemble.
Slide 37 - Question ouverte
Tu (chercher) _____ la boulangerie.
Slide 38 - Question ouverte
Welk werkwoord vervoeg je NIET als een regelmatig werkwoord op -er?
A
habiter
B
manger
C
être
D
regarder
Slide 39 - Quiz
Nous (travailler) ______ beaucoup pendant la semaine.