Hoofdstuk 5 Beweging Herhaling

Hoofdstuk 5 Beweging Herhaling

* Bewegingen vastleggen
* Gemiddelde snelheid
* Versneld - eenparig - vertraagd
* Remmen 
     Stopafstand = remweg + reactie-afstand

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 5 Beweging Herhaling

* Bewegingen vastleggen
* Gemiddelde snelheid
* Versneld - eenparig - vertraagd
* Remmen 
     Stopafstand = remweg + reactie-afstand

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Bekijk de stroboscopische
foto. Hoe vaak heeft
de lamp geknipperd?
A
4 keer
B
5 keer
C
6 keer
D
7 keer

Slide 3 - Quiz

De lamp flitst elke 0,10 s.
Hoe lang duurde het
maken van de foto?
A
0,30 s
B
0,40 s
C
0,50 s
D
0,60 s

Slide 4 - Quiz

Waar bewoog de man
op de foto zijn handen
het snelst?
A
Onderaan
B
Bovenaan
C
Overal even snel
D
Dat kun je niet weten

Slide 5 - Quiz

Op een stroboscopische foto staan 12 ballen. Er is 4 keer per seconde geflitst. Hoelang duurde het om die 12 foto's te maken?
A
4 seconden
B
3 seconden
C
2,75 seconden
D
1,75 seconden

Slide 6 - Quiz

Er staan 12 ballen op een stroboscopische foto. De bal legt 4,0 meter af in 2,75 seconden. Hoe groot is de afgelegde afstand in 1 seconde?
A
4 meter
B
3 meter
C
2,45 meter
D
1,45 meter

Slide 7 - Quiz

Wat is een afstand-tijd diagram?
A
Een grafiek met de tijd op de y-as en de afstand op de x-as
B
een grafiek met de afstand op de y-as en de tijd op de x-as
C
een tabel met de tijd in de eerste kolom en de afstand in de tweede.
D
een tabel met afstand in de eerste kolom en de tijd in de tweede.

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Je fietst met een snelheid van 5,5 m/s. Hoeveel km/h is dat?
A
1,5 km/h
B
5,5 km/h
C
12,8 km/h
D
19,8 km/h

Slide 13 - Quiz

Usain Bolt rent 100 meter in ongeveer 10 seconden. Wat is zijn gemiddelde snelheid?
A
0,1 m/s
B
10 m/s
C
10 km/h
D
100 km/h

Slide 14 - Quiz

Een schaatsenrijdster rijdt de 500 meter in 40 seconden. Wat is haar gemiddelde snelheid in m/s?
A
12,5 m/s
B
40 m/s
C
15 km/h
D
25 m/s

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Wat voor een soort
beweging zie je op
de afbeelding?
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
contstante beweging

Slide 19 - Quiz

Het is 25 km van mijn huis naar school. Hoe lang moet ik lopen als ik 5 km/h loop?
A
0,5 uur
B
1 uur
C
2,5 uur
D
5 uur

Slide 20 - Quiz

Welke grafiek is vertraagd?
A
grafiek 1
B
grafiek 2
C
grafiek 3
D
geen enkele

Slide 21 - Quiz

Een auto beweegt eenparig. Dit betekent dat:
A
de auto rijdt met een constante snelheid
B
De auto steeds harder gaat rijden
C
de auto steeds minder hard gaat rijden.
D
de auto stil staat

Slide 22 - Quiz

welke grafiek is versneld?
A
grafiek 1
B
grafiek 2
C
grafiek 3
D
geen enkele

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

TEAMS
Bekijk Teams, bij bestanden/lesmateriaal. 
Daar staan mogelijk oefenopgaven, antwoorden op de opdrachten uit het boek en eventueel links naar filmpjes met uitleg (kan ook onder sw staan).
Ook staat er, bij de te kiezen hoofdstukken, een document met "wat te leren voor de eindtoets"

Slide 25 - Diapositive

Welke van de onderstaande dingen heeft GEEN invloed op je reactietijd?
A
drinken van alcohol
B
vermoeid zijn
C
lekke band
D
kletsen met degene naast je

Slide 26 - Quiz

Is de remweg gelijk aan de stop-afstand?
A
Ja, want als je remt dan stop je
B
Nee, want stop-afstand is het punt waar je stopt
C
Nee, want stop-afstand = remweg + reactie-afstand

Slide 27 - Quiz

De afstand die je aflegt tijdens de reactietijd noem je....
A
reactie-afstand
B
stop-afstand
C
remweg
D
remspoor

Slide 28 - Quiz

De juiste formule van snelheid, afstand en tijd is.
A
Afstand = snelheid x tijd
B
snelheid = afstand x tijd
C
tijd = afstand x snelheid

Slide 29 - Quiz

Als een auto continue 100 km/h rijdt, hoe ver rijdt hij dan in 2 uur?
A
Dan kun je niet weten.
B
50 km
C
100 km
D
200 km

Slide 30 - Quiz

Iemand rijdt met 36 km/h. Plots moet hij remmen. Reactietijd: 1 s. De reactie-afstand is..... ?
A
1 m
B
5 m
C
10 m
D
15 m

Slide 31 - Quiz

Als je beginsnelheid 2x zo groot wordt, wat gebeurt er dan met je remweg?
A
wordt 2x zo groot
B
wordt 2x zo klein
C
wordt 4x zo groot
D
wordt 4x zo klein

Slide 32 - Quiz

Als je reactietijd 2x zo groot wordt, wat gebeurt er dan met je reactie-afstand?
A
wordt 2x zo groot
B
wordt 2x zo klein
C
wordt 4x zo groot
D
wordt 4x zo klein

Slide 33 - Quiz

Wat gebeurt er met de remweg als de reactietijd groter wordt?
(goed lezen!!)
A
wordt groter
B
blijft gelijk
C
wordt kleiner
D
is niet te voorspellen

Slide 34 - Quiz

Welke omstandigheid beinvloed de reactietijd?
A
versleten banden
B
slechte remmen
C
zwaar voertuig
D
vermoeidheid

Slide 35 - Quiz

Hoe lang de remweg van een auto is, hangt af van.....
A
de beginsnelheid
B
de totale massa van de auto
C
de remkracht
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 36 - Quiz

Je rijdt op een scooter en bent moe. Wat doen reactie-afstand, remweg en stopafstand?
A
Reactie-afstand en remweg groter. Stopafstand gelijk
B
Reactie-afstand en stop-afstand langer. Remweg gelijk
C
reactie-afstand langer, remweg en stop-afstand blijven gelijk
D
remweg en stopafstand langer, reactie-afstand gelijk.

Slide 37 - Quiz