Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Een Romeins huis
Lesboek blz. 26-27
Werkboek blz. 13-14
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Waarom maken de Romeinen steden met rechte wegen?
A
Ze houden niet van kromme straten.
B
De paarden vinden dat fijn.
C
Het verkeer kan er makkelijk doorheen.
D
Ze kunnen alleen rechte wegen bouwen.
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Diapositive
Dit is het atrium. Midden in het atrium is het impluvium. Dit is een gat in de grond, een soort zwembad, dat het regenwater opvangt wat valt door het gat in het dak.
Dit is de peristylium, ofwel de tuin. Hier konden Romeinen rondlopen als ze even wat rust zochten. Het is als het ware een stukje natuur in eigen huis.
Dit is de fauces, ofwel de aankomsthal. Hier ontvingen mensen hun gasten. Je komt binnen in de fauces door de iuna, ofwel de deur.
Dit is het triclinium, ofwel de eetkamer. Hier liggen de Romeinen op een soort banken terwijl hun eten wordt gebracht door slaven.
Dit is de culina, ofwel de keuken. Hier wordt door slaven al het eten bereidt.
Dit is een winkeltje. Romeinen hadden vaak aan de voorkant van hun villa een winkel. Hun huis stond namelijk langs de weg. Dit betekent dus dat er dagelijks veel mensen langslopen. Het is dus een hele slimme marketingplek.
Dit is de tablinum, ofwel de studeerkamer. Hier konden Romeinen zich terugtrekken om te werken of te schrijven.
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Kan je met het verwarminssysteem van de Romeinen ook een bad/zwembad opwarmen of alleen de vloer?
Denk je van wel, ga dan staan.
Denk je van niet, blijf dan zitten.
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Wat kun je vinden in een Romeins huis?
A
Waterkranen
B
Tuin
C
Mozaïek
D
Lichtknopjes
Slide 12 - Quiz
Wat kun je vinden in een Romeins huis?
A
Centrale verwarming
B
Wasmachine
C
Banken
D
Muurschilderingen
Slide 13 - Quiz
Ik ben soldaat Marcus. Ik ben geboren in ____.
Toen ik 16 was, ging ik in het _____. Ik trok met het leger helemaal naar het noorden en hielp een fort bouwen in ________. Soms moest ik naar een van de ___________ om uit te kijken of de _______ niet aanvielen.
Na __ jaar was ik eindelijk ____. Nu woon ik 10 jaar met mijn vrouw en kinderen in een mooie stenen _____.