Maandag 12 juni herhaling

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • telefoon in je TAS
  • INLOGGEN in in Quizlet
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • telefoon in je TAS
  • INLOGGEN in in Quizlet
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Je kent de ontkenningen
Je kent de vraagwoorden
Je kent vocabulaire bron F + G

Slide 2 - Diapositive

Quizlet
via de klassenlink in de samenvatting

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Leerdoel
Je kent de ontkenningen en weet hoe je ze in de zin moet plaatsen.
Je kent de vraagwoorden.
Je weet hoe je een vragende zin met est-ce que maakt.

Slide 5 - Diapositive

Ontkenning
Wat is ontkenning?

Je geeft dan aan dat iets niet zo is: 
niet, geen, niet meer, nog niet, nooit, niets, 

Slide 6 - Diapositive

Andere ontkenningen

Slide 7 - Diapositive

ne + persoonsvorm + pas/rien/plus/jamais/pas encore
De ontkenning OMHELST de persoonsvorm.

Je ne suis pas à l'ecole.
Je ne mange jamais chez MacDo.
Elle ne joue plus au foot.
Nous n'avons pas encore fait nos devoirs.

Slide 8 - Diapositive


Maak ontkennend:
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas déménagé.
B
Adrien n'a pas déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas.
D
Adrien n'a déménagé pas.

Slide 9 - Quiz

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Je n'ai pas mangé aujourd'hui
B
Elle n'a fait jamais du sport.
C
Chloé n'est pas contente.
D
Nous ne pas avons regardé la télé.

Slide 10 - Quiz

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Ce n'est pas ici
B
Elle ne mange pas.
C
Chloé ne pas regarde
D
Nous ne trouvons pas

Slide 11 - Quiz


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 12 - Quiz

c'est in de ontkenning wordt:
A
c'est ne pas
B
c' n'est pas
C
ne c'est pas
D
ce n'est pas

Slide 13 - Quiz


Maak ontkennend:
Adrien a de nouveaux amis. 
A
Adrien n'a de nouveaux amis.
B
Adrien n'a pas de nouveaux amis.
C
Adrien a ne de pas nouveaux amis.
D
Adrien a de nouveaux ne amis pas.

Slide 14 - Quiz


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habites pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 15 - Quiz

Leerdoel
Je kent de ontkenningen en weet hoe je ze in de zin moet plaatsen.
Je kent de vraagwoorden.
Je weet hoe je een vragende zin met est-ce que maakt.

Slide 16 - Diapositive

Ik heb het leerdoel behaald.
A
oui
B
non

Slide 17 - Quiz

Non?
Ga naar Grandes Lignes online chap. 5 en maak de opdrachten van Bron D nog een keer + slim stampen.

Slide 18 - Diapositive

Vragen stellen

Slide 19 - Diapositive

Zonder vraagwoord

1. Tu aimes les frites?

2. Est-ce que tu aimes les frites?

3. Aimes-tu les frites?
Met vraagwoord

1. Tu viens quand?

2. Quand est-ce que tu viens?


3. Quand viens-tu?

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Vraagwoorden
Quand
Wanneer
Combien
Hoeveel
Comment
Hoe
Waar
Pourquoi
Waarom
Qui
Wie
Qu'est-ce que
Wat
timer
1:00

Slide 22 - Diapositive

hoeveel
wanneer
hoe
wie
waarom
wat
waar
quand
combien
qu'est-ce que
comment
qui
pourquoi

Slide 23 - Question de remorquage

Leerdoel
Je kent de ontkenningen en weet hoe je ze in de zin moet plaatsen.
Je kent de vraagwoorden.
Je weet hoe je een vragende zin met est-ce que maakt.

Slide 24 - Diapositive

Ik heb het leerdoel behaald.
A
oui
B
non

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Vraagwoord + est-ce que + zin
Tu viens quand?
QUAND est-ce que tu viens?
Tu habites où?
est-ce que tu habites?

Slide 27 - Diapositive

'Est-ce que' betekent:
A
wat
B
waar
C
heeft geen betekenis
D
waarom

Slide 28 - Quiz

Est-ce que
Maak vragen en gebruik daarbij est-ce que.

Slide 29 - Diapositive

Tu as des frères et soeurs? (hoeveel)

Slide 30 - Question ouverte

Vous êtes allés en vacances? (waar)

Slide 31 - Question ouverte

Tu as mangé au restaurant? (wat)

Slide 32 - Question ouverte

Leerdoel
Je kent de ontkenningen en weet hoe je ze in de zin moet plaatsen.
Je kent de vraagwoorden.
Je weet hoe je een vragende zin met est-ce que maakt.

Slide 33 - Diapositive

Ik heb het leerdoel behaald.
A
oui
B
non

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Diapositive

Quizlet live! (40 minutes)
On va jouer Quizlet Live!
Ga naar: quizlet.live 

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive