Past Simple Regular Verbs + vragen en ontkenningen

Past Simple
Verleden tijd
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Past Simple
Verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Wanneer gebruik je de past simple?


Als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen:

I was at home yesterday.
They were in Egypt in 2015.

Slide 2 - Diapositive

To be: was / were
  • I                           was
  • you                    were
  • he (John)         was
  • she (Janet)     was 
  • it                           was
  • we                        were
  • you                      were
  • they                     were

Slide 3 - Diapositive

Vragen met      was/were
Als je een vraag wilt maken met was of were, zet je was of were vooraan de zin en een vraagteken achteraan:

He was very funny.
Was he very funny?

They were in Spain last year.
Were they in Spain last year?

Slide 4 - Diapositive

Ontkenningen met     was/were
Als je een ontkenning wilt maken met was of were zet je er NOT achter. Meestal verkort: N'T

He was a funny boy.                                   They were very happy.
He was not a funny boy.                           They were not very happy.
He wasn't a funny boy.                               They weren't very happy.

Slide 5 - Diapositive

Vul de goede vorm in. (was/were)
James .......... the best player.

Slide 6 - Question ouverte

Vul de goede vorm in. (was/were)
My dog .......... the best dog.

Slide 7 - Question ouverte

Vul de goede vorm in. (was/were)
Eva and Bill .......... the best players.

Slide 8 - Question ouverte

Maak een ontkenning:
They were happy together.

Slide 9 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
She was late.

Slide 10 - Question ouverte

Regular verbs
Regular verbs volgen een vaste regel bij de Past Simple:

Stam  +  ed
ik liep (to walk) -> I walked

Eindigt het ww al op -e? Dan alleen -d erbij -> DecideD (decide)
Eindigt het ww op -y? Dan -ied -> Carried  c(carry)
Eindigt het ww op 1 medeklinker? Dan extra letter -> Dropped (drop)

Slide 11 - Diapositive

Regular verbs
Voor elke persoonsvorm (ik / jij / hij) is de regular verb hetzelfde:

I walked
you walked
he/she walked
we / they walked

Slide 12 - Diapositive

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
They..........each other (kiss)

Slide 13 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
He..........home yesterday. (walk)

Slide 14 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
Jim.......... over a rock yesterday. (trip)

Slide 15 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
Allie ..........a letter yesterday. (post)

Slide 16 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
Allie ..........a fish yesterday. (fry)

Slide 17 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
My dad .......... a glass yesterday. (break)
(STRIKVRAAG!!!:)

Slide 18 - Question ouverte

Ontkenningen maken met regelmatige werkwoorden in de VT

They lived in New York.

They didn't live in New York.

1. Zet didn't voor het WW
2. Zet het ww in de TT

Slide 19 - Diapositive

Vragen maken met regelmatige werkwoorden in de VT

They lived in New York.

Did they live in New York?

1. Zet Did vooraan
2. Zet het ww in de TT !

Slide 20 - Diapositive

Welk woord gebruik je om een vraagzin te maken in de verleden tijd?
A
Do
B
Does
C
Did
D
Didn't

Slide 21 - Quiz


Write down a question sentence in the PAST SIMPLE.

Slide 22 - Question ouverte

Welk woord gebruik je om een ontkenning te maken in de verleden tijd?
A
do
B
does
C
did
D
didn't

Slide 23 - Quiz


Write down a negative sentence in the PAST SIMPLE.

Slide 24 - Question ouverte

Maak van deze zin een vraag:
They loved each other.

Slide 25 - Question ouverte

Maak van deze zin een ontkenning:
She walked alone.

Slide 26 - Question ouverte

Maak van deze zin een vraagzin:
Pim came to me.

Slide 27 - Question ouverte

Maak van deze zin een vraagzin:
You ate a burger.

Slide 28 - Question ouverte

Maak van deze zin een vraagzin:
My friend paid for me.

Slide 29 - Question ouverte