if sentences

Friday 23/4
at the end of this lesson you can use the conditional sentences correctly!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Friday 23/4
at the end of this lesson you can use the conditional sentences correctly!

Slide 1 - Diapositive

If you heat ice, it melts!
If babies are hungry, they cry.

What is the relation between
these two sentences?

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Diapositive

Conditionals


Conditionals zijn voorwaardelijke zinnen: als ..... , dan ......
Een conditional sentence bestaat uit twee delen, een hoofdzin en een zinsdeel met if.

Slide 4 - Diapositive

Conditionals

Slide 5 - Diapositive

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
Wanneer gebruik je de first conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 6 - Diapositive

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 7 - Diapositive

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

Slide 8 - Diapositive

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 9 - Diapositive

If - sentences (first conditional)
Waar moet je op letten? 
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + een werkwoord.


if + Present Simple 
     Future
Future
If + Present Simple

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have

Slide 12 - Quiz

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat

Slide 13 - Quiz

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain

Slide 14 - Quiz

First conditional:
If I ... (win) the lottery, I ... (treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat

Slide 15 - Quiz

Vul in First Conditional:
Their teacher ... (to be) sad if they ... (not - to pass) their exam.

Slide 16 - Question ouverte

Vul in First Conditional:
If you ... (work) hard, you ... (get) rich.

Slide 17 - Question ouverte

If the Netherlands ___(win) the next World Cup, the whole country__(celebrate).

Slide 18 - Question ouverte

Ik kan een first conditional maken en weet wanneer ik hem moet gebruiken.
010

Slide 19 - Sondage

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Lien