Unit 1 - England: The North West - Lesson 4 - Reading - grammar

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Heb jij je huiswerk gemaakt?

1. Ja
2. Nee

Huiswerk wel gemaakt? Hoe ging het? Was het moeilijk/makkelijk?

Huiswerk niet gemaakt? Waarom niet?

Goals

At the end of this lesson...

• you know how to use 'Versterkende bijwoorden en voorzetsels' in English.

Lees deze tekst:

Kies het juiste versterkende woord:

The dragon’s breath was .... hot that the prince burned his arm.

1. extremely
2. quite
3. so

Kies het juiste versterkende woord:

This story is ... scary for me. I can’t continue reading..

1. perfectly
2. seriously
3. too

Kies het juiste versterkende woord:

I’m ... certain that the book will end well, but it could surprise me

1. too
2. quite
3. seriously

Versterkende bijwoorden

• Je kunt een versterkend bijwoord gebruiken om de betekenis van het volgende woord te versterken. 

• Ze staan voor het woord waarover ze iets zeggen.

• That level is incredibly difficult.
• He is so strong

Crocodiles are ... dangerous animals

1. so
2. extremely

It is a ....... long flight to Australia

1. very
2. sometimes

Matthew is ....... lazy

1. still
2. incredibly

We are ....... excited about going to the amusement park

1. so
2. all

I ....... love Christmas!

1. very
2. really

Voorzetsels van plaats

• Je gebruikt voorzetsels van plaats om aan te geven waar iemand is. 

• Bijvoorbeeld:

• De muis staat achter de bank
• The mouse is behind the couch

Voorbeeld:

• I'm standing behind the chair.

• I'm standing in front of the chair.

• I'm standing next to the chair.

• I'm standing between the chairs.

• I'm standing on the chair.

Plaats de voorzetsel in het huisje

in

above

behind

in front of

next to

01:50

Hoe vertaal je: ik zit op school nu

1. I am at school now
2. I am on school now

02:15

Hoe vertaal je: ik zie je bij de bioscoop.

1. I will see you by the cinema.
2. I will see you at the cinema.

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

We can choose ____two starters.

1. at
2. in
3. on
4. between

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

Do you put sugar __ your coffee?

1. at
2. on
3. in
4. above

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

The vase is __ the dining table.

1. at
2. on
3. in
4. above

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

We live __ the train station

1. at
2. on
3. in
4. near

Vul het juiste voorzetsel in:

I sit ... my classmate

1. besides
2. next to
3. in front of

Vul het juiste voorzetsel in:

I live .... Lutten

1. at
2. under
3. in

Vul het juiste voorzetsel in:

I’ve got a black hood on my head, and a leather belt ....
my waist, that I made myself.

1. behind
2. in
3. around

*1.4: 4, 5, 6, 7 

Wat hebben we vandaag geleerd?

Vragen?