Werkwoorden blok 6

• Taal / spelling
• Basisschool
• Groep 5,6

Werkwoorden blok 6

tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooide tijd

Tegenwoordige tijd

Gebeurt NU. 

Kun je op dit moment doen.

Ik loop naar school.

Hij zwemt baantjes. 

Wij glijden van de glijbaan.

Verleden tijd

Gebruik je als iets in het verleden gebeurt is en afgelopen is. 

Ik liep naar school.

Hij zwom baantjes. 

Wij gleden van de glijbaan.

Voltooide tijd

Gebruik je als iets is gebeurd.

Denk bijvoorbeeld aan een appel:

Verleden tijd: Gisteren at ik een appel

(klaar, je at hem gisteren helemaal op, het is voorbij).

Voltooide tijd: Ik heb een appel gegeten.

(het is gebeurd, iedereen weet dat jij een appel op hebt).

Staat de zin in de voltooide tijd?
In maart heeft Femke slazaadjes gezaaid.

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
Eerst gebeurde er helemaal niks.

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
‘Mam, ik zie kleine stipjes!’

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
Ja hoor, de plantjes zijn gegroeid.

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
Ze steken hun blaadjes boven de grond.

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
Femke heeft al drie keer van haar eigen sla gegeten!

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
Maar toen sliep zijn broertje Julian al.

1. ja
2. nee

Staat de zin in de voltooide tijd?
Vanochtend zag Julian zijn grote broer Leo pas voor het eerst.

1. ja
2. nee

Tegenwoordige tijd

Bij de tegenwoordige tijd is de regel stam + t

Stam = het hele werkwoord -en (ook wel de ik-vorm)

bidden --> ik bid

Wanneer de jij/hij/zij vorm komt, dan komt er een + t achter de stam (bij twijfel: poepen).

Ik bid, jij bidt, hij bidt, zij bidt, wij bidden.

Maak de rijen af: melden
ik ..., zij ..., hij...

Maak de rijen af: moeten
ik ..., zij ..., hij...

Maak de rijen af: graven
ik ..., zij ..., hij...

Maak de rijen af: blazen
ik ..., zij ..., hij...

Maak de rijen af: leven
ik ..., zij ..., hij...

Maak de rijen af: laten
ik ..., zij ..., hij...