Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H2 Het weer
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Slide 3 - Diapositive
Absolute nulpunt
Hoe is bepaald wat de laagste temperatuur is?
Slide 4 - Diapositive
absolute nulpunt
hoe lager de temperatuur hoe minder snel de moleculen bewegen.
als je ver genoeg afkoelt dan staan zelfs de moleculen helemaal stil dit is het absolute nulpunt.
absolute nulpunt= -273 graden Celsius
Slide 5 - Diapositive
Absolute nulpunt
Als een stof afkoelt, gaan de moleculen langzamer
bewegen.
Bij een bepaalde temperatuur staan
de moleculen stil. Dit heet het absolute nulpunt.
Het absolute nulpunt is bij -273 °C, oftewel 0 graden
Kelvin, hier komt de naam nulpunt vandaan.
Slide 6 - Diapositive
Eenheden van temperatuur
Er zijn verschillende eenheden voor temperatuur. Zo hebben we graden Celsius, graden Kelvin en graden Fahrenheit. Op de volgende slides zie je hoe je dit omrekent.
Je moet weten hoe je graden Celsius naar Kelvin omrekent en andersom. Van Fahrenheit hoef je alleen te weten dat het bestaat.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Absolute nulpunt & kelvin
Slide 9 - Diapositive
Celcius / Kelvin
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Gasdruk en temperatuur
Wat zegt deeltjesmodel over deeltjes en temperatuur?
Slide 12 - Diapositive
gasdruk & temperatuur
Gasdruk en temperatuur hebben met elkaar te maken.
Als de temperatuur stijgt, gaan de deeltjes sneller bewegen. de gasdruk neemt dan toe!
Slide 13 - Diapositive
Hoeveel Kelvin is 100 graden Celsius?
A
273 Kelvin
B
173 Kelvin
C
373 Kelvin
D
0 Kelvin
Slide 14 - Quiz
Bij hoeveel Kelvin bewegen stoffen niet meer?
A
100 Kelvin
B
1000 Kelvin
C
273 Kelvin
D
0 Kelvin
Slide 15 - Quiz
Reken om: 25 graden Celsius is gelijk aan:
A
-248 Kelvin
B
298 Kelvin
C
248 Kelvin
D
6825 Kelvin
Slide 16 - Quiz
Bekijk de afbeelding van 2 exact dezelfde thermometers (even lang en even dik) hiernaast en beantwoord de vraag hieronder. Welke thermometer heeft een vloeistof die meer uitzet (wanneer de temperatuur 1 graad stijgt)?
A
Thermometer 1
B
Thermometer 2
Slide 17 - Quiz
Met een ...... meet je de luchtdruk.
A
Thermometer
B
Centimeter
C
Multimeter
D
Barometer
Slide 18 - Quiz
Hoe ijk je een thermometer?
A
Met een andere thermometer
B
buiten in de zomer en binnen in de winter
C
met smeltend ijs en kokend water
D
met een barometer
Slide 19 - Quiz
Bij een groter reservoir stijgt de vloeistof in een thermometer
A
langzamer
B
sneller
C
even snel
D
plotseling
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Aan de slag!
Maken paragraaf 2.3 opdracht 1 t/m 14 (begint op blz. 98)