2hv Kapitel 4 -

Kapitel 4: Tiere 

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Kapitel 4: Tiere 

Slide 1 - Diapositive

zwemmen

Slide 2 - Question ouverte

de aap

Slide 3 - Question ouverte

de muis

Slide 4 - Question ouverte

schattig

Slide 5 - Question ouverte

de groente

Slide 6 - Question ouverte

maar

Slide 7 - Question ouverte

die Kuh

Slide 8 - Question ouverte

de wolven

Slide 9 - Question ouverte

Zoek de juiste vertalingen bij elkaar
die Katze
das Meerschweinchen
der Hund
das Pferd
die Kuh
das Schaf
die Schlange
der Affe
der Fisch
de kat
de koe
de cavia
de hond
het paard
de slang
het schaap
de vis
de aap

Slide 10 - Question de remorquage

de poot
A
das Fell
B
der Fleck
C
das Boot
D
das Bein

Slide 11 - Quiz

gaan
A
gahn
B
gehen
C
finden
D
bekommen

Slide 12 - Quiz

spelen
A
spühlen
B
spillen
C
spielen
D
spolen

Slide 13 - Quiz

F E E S T T E N T E N
NL
Duits
ik
jij
hij,zij (ev), het
wij
jullie
zij (mv), u

Slide 14 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden
NL
Duits
ik
ich
1
e
jij
du
2
st
hij,zij (ev), het
er,sie,es                               EV
1
t
wij
wir
2
en
jullie
ihr
1
t
zij (mv), u
sie, Sie                                MV
2
en

Slide 15 - Diapositive

Ergänze die Verben in der richtigen Form.

Wir ... (versorgen) zusammen die Tiere.
A
versorge
B
versorgst
C
versorgt
D
versorgen

Slide 16 - Quiz

Ergänze die Verben in der richtigen Form.

Ich ... (spielen) sehr oft mit unserem Hund.
A
spielen
B
spiele
C
spielt
D
spielst

Slide 17 - Quiz

Ergänze die Verben in der richtigen Form.

Welches Tier ... (beschreiben) ihr?
A
beschreibe
B
beschreibst
C
beschreibt
D
beschreiben

Slide 18 - Quiz

Ergänze die Verben in der richtigen Form.

Wie ... (heißen) du?
A
heißst
B
heiße
C
heißen
D
heißt

Slide 19 - Quiz

Ergänze die Verben in der richtigen Form.

... (Fressen) die Hunde kein Fleisch?
A
Fresse
B
Fresst
C
Fressen
D
Frisst

Slide 20 - Quiz

Ergänze die Verben in der richtigen Form.

Er ... (anfassen) die Schlange nicht ... .
A
fasst an
B
fasse an
C
anfasst
D
fassen an

Slide 21 - Quiz

Uitdaging:
Vertaal de volgende zin in het Duits;
Wij spelen buiten!

Slide 22 - Question ouverte

Ik aai de katten.
Ik = ich
aaien = streicheln > stam = streichel > ich streichele
De kat = die Katze, meervoud = Katzen, meervoud is altijd met het lidwoord die
Ich streichele die Katzen.

Slide 23 - Diapositive

De vis zwemt.

Slide 24 - Question ouverte

der Frosch
die Welt
der Körper
die Zunge
die Zahnbürste
die Strecke

Slide 25 - Question de remorquage

Ergänze das Partizip (voltooid deelwoord).

Das habt ihr gut ... (machen).

Slide 26 - Question ouverte

Ergänze das Partizip (voltooid deelwoord).

Ich habe die Schafe ... (streicheln).

Slide 27 - Question ouverte

Ergänze das Partizip (voltooid deelwoord).

Wohin sind die Kängurus ... (laufen)?

Slide 28 - Question ouverte

Ergänze das Partizip (voltooid deelwoord).

Habt ihr die Geburtstagsparty im Zoo ... (organisieren)?

Slide 29 - Question ouverte

Ergänze das Partizip (voltooid deelwoord).

Du hast diese Frage noch nicht ... (beantworten).

Slide 30 - Question ouverte

Ergänze das Partizip (voltooid deelwoord).

Hast du Oma eine Karte schon ... (schreiben)?

Slide 31 - Question ouverte

Was (haben) du gestern (machen)?

Slide 32 - Question ouverte

Ich (haben) gestern Hausaufgaben (machen).

Slide 33 - Question ouverte



Viel Erfolg!!!!

Slide 34 - Diapositive