paragraaf 2 hfst 4 2h

De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795
1 / 24
suivant
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795

Slide 1 - Quiz

Wat is geen stand vóór de Franse revolutie
A
Koning
B
Geestelijkheid
C
Adel
D
Boeren en burgers

Slide 2 - Quiz

Aan welke revolutie maakte Napoleon een einde?
A
Bataafse Revolutie
B
Amerikaanse revolutie
C
Franse Revolutie
D
Industriële revolutie

Slide 3 - Quiz

Stelling:
Een gevolg van de Franse revolutie was de afschaffing van de standenmaatschappij.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Tijdens de Revolutie werd de Franse koning onthoofd. De hoeveelste Lodewijk was dit?
A
XIII
B
XIV
C
XV
D
XVI

Slide 5 - Quiz

Op welke datum herdenkt Frankrijk jaarlijks de Franse revolutie?
A
14 juli
B
27 april
C
4 juli
D
9 november

Slide 6 - Quiz

Wie had de macht in Frankrijk na de Franse Revolutie?
A
De rijke burgers
B
De Koning
C
Geestelijkheid en Adel
D
Adel

Slide 7 - Quiz

Wat is de Bataafse Revolutie?
A
een democratische revolutie met steun van Pruisen
B
een democratische revolutie met steun van Frankrijk
C
Een opstand tegen de Bataafse koning
D
Een opstand tegen de Franse koning

Slide 8 - Quiz

wat waren de 3 ideeën van de Franse Revolutie?
A
vrijheid, slaven, broerschap
B
vrij hebben, gelijk hebben, broeders hebben
C
vrijheid, gelijkheid, broederschap
D
vrijheid, gelijkheid, broer

Slide 9 - Quiz

Wat heeft te maken met de oorzaak van de Franse revolutie?
A
Geen inspraak in het bestuur
B
Bestorming Bastille
C
Napoleon heeft de macht
D
Er worden 12.000 mensen onthoofd

Slide 10 - Quiz

'Radicale politieke groep tijdens de Franse Revolutie, die voor het streng doorvoeren van de veranderingen was'
Dit is een omschrijving van:
A
de Jakobijnen
B
de Girondijnen

Slide 11 - Quiz

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 2

Van handwerk naar machine

Slide 13 - Diapositive

2

Slide 14 - Vidéo

05:00
Welke oorzaken voor de Industriële revolutie heb je gehoord?

Slide 15 - Question ouverte

08:24
Wie heeft de stoommachine bedacht?

Slide 16 - Question ouverte

Woorden die na de film bij jou naar boven komen.

Slide 17 - Carte mentale

Slide 18 - Vidéo

De eerste fabrieken
Rond 1700 meer vraag naar katoen  (bevolkingsgroei)--> ontstaan van katoen handel vanuit Azie en Amerika --> meer wevers en spinners nodig --> nieuwe uitvindingen --> spinning Jenny / schietspoel --> grotere apparaten die meerdere draden kunnen spinnen --> eerste fabrieken.

Slide 19 - Diapositive

Oorzaken van industrialisatie
- Uitvinding stoommachine
- Bevolkingsgroei (geen hongersnoden meer)
- Rijke mensen investeren in fabrieken. (verdiend met handel)
- Veel werkloosheid op platteland (geen spinners meer nodig, nieuwe machines platteland zoals tractor etc.)
 

Slide 20 - Diapositive

Waarom is de Industriele revolutie rond 1750 in Engeland ontstaan?
- Er is voldoende geld (wereldhandel)
- Er zijn voldoende grondstoffen (steenkool)
- Voldoende mensen die vanuit het platteland naar de stad kunnen verhuizen (werkloosheid)

Slide 21 - Diapositive

gevolgen van industrialisatie
- Nieuwe beroepen (fabriek, mijn, infrastructuur aanleggen)
- Urbanisatie, veel mensen verhuizen van het platteland naar de stad.
- Milieuvervuiling neemt snel toe (kolen verbranden, steden etc.)
- Ontstaan van massaproductie.
- Ontstaan spoorwegen en kanalen. (vervoer grondstoffen)
- Ontstaan van nieuwe rijke mensen (die niet van adel zijn)
- Vraag en aanbod zorgt ervoor dat fabrieksarbeiders weinig verdienen.

Slide 22 - Diapositive

Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?

Omdat de industrialisatie....
A
een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
een ingrijpende verandering was.
C
heel snel verliep.
D
met veel geweld plaatsvond.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Lien