Juist formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

T4 Nederlands

Formuleren

Leg in eigen woorden uit wanneer je als en wanneer je dan gebruikt in een zin

Op welke manier kun je voor jezelf controleren of je het woord ik of mij moet gebruiken na een vergelijking (Hij is groter dan mij/ik)

Mijn rapport is een stuk beter als/dan die van jou/jij.

1. als/jou
2. dan/jij
3. als/jij
4. dan/jou

Wat is een correcte zin met trappen van vergelijking?

1. De zon schijnt fel als gisteren.
2. Jij bent beter dan mij.
3. De hond blaft luid.
4. Dit huis is groter dan dat huis.

Welke zin bevat een vergelijking?

1. Zij is slimmer dan haar broer.
2. Hij is groter dan de lantaarn.
3. De lucht is blauw.
4. Ik heb een boek gelezen.

Ik ga morgen met de bus naar school, omdat/want het dan gaat regenen.

1. omdat
2. want

Een grote groep leerlingen had/hadden een onvoldoende.

1. had
2. hadden

Mijn sleutels leggen/liggen nog op tafel dus ken/kan ik het huis niet in.

1. leggen/ken
2. liggen/kan
3. leggen/kan
4. liggen/ken

Het fitnessabonnement ____ ik laatst heb afgesloten, blijkt goedkoper dan ik had gedacht.

1. dat
2. die

Tijdens de toets hoorde ik een heel hard tikkende klok, _____ ik erg storend vond.

1. dat
2. wat

______ puppy’s zijn echt schattig, maar _____ van Herman zijn ook erg lief.

De boom ______ ik vroeger klom, staat in de tuin van de jongen _______ ik nog steeds verliefd ben.

1. waarin/op wie
2. waarop/waarop

Kopieer je laatste alinea en plaats hem hierin deze LessonUp