Economie 4.1 t/m 4.3

Een ondernemer werkt voor een baas
A
Waar
B
Niet waar
1 / 14
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Een ondernemer werkt voor een baas
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een productiefactor?
A
Machines
B
Kennis
C
Arbeid
D
Tijd

Slide 2 - Quiz

Wat is een voorbeeld van de productiefactor: natuur
A
Kleur
B
Water
C
Smaak
D
Geur

Slide 3 - Quiz

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 4 - Quiz

Kapitaal
Natuur
Arbeid

Slide 5 - Question de remorquage

Match de concurrenten met elkaar

Slide 6 - Question de remorquage

Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten

Slide 7 - Quiz

Opbrengsten= €110
kosten = €30,-
Winst?
A
€140,- winst
B
€80,- verlies
C
€80,- winst
D
€110,- winst

Slide 8 - Quiz

Ik verkoop 190 pakken koeken voor 4,50. Mijn kosten zijn 200 euro. Wat is mijn winst?

Slide 9 - Question ouverte

Bekijk de afbeelding. Van welke productiesector is hier sprake?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven

Slide 10 - Quiz

Wat is de toegevoegde waarde van de platenlabel?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het gevolg van technologische ontwikkelingen voor arbeid?

Slide 12 - Question ouverte

Als de arbeidsomstandigheden verbeteren, dan:
A
blijft de arbeidsproductiviteit gelijk.
B
daalt de arbeidsproductiviteit.
C
stijgt de arbeidsproductiviteit.

Slide 13 - Quiz

KGT:
KGT: Computer kost 1400 euro. De afschrijving is 200 euro per jaar. Hoelang gaat hij mee?

Slide 14 - Question ouverte