Taalverzorging - trappen van vergelijking - kader & mavo klas 2

Trappen van vergelijking
H5 Taalverzorging - Formuleren
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Trappen van vergelijking
H5 Taalverzorging - Formuleren

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je leert de trappen van vergelijking te gebruiken.
  • Je leert wanneer je als en dan gebruikt. 

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je er al van?
Geef een voorbeeld van
de trappen van vergelijking.

Slide 3 - Carte mentale

Trappen van vergelijking

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Uitzondering 1
Stellende trap eindigt op -r
zwaar
Je schrijft de vergrotende trap met +der
zwaarder
Je schrijft de overtreffende trap met +st
zwaarst

Slide 6 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Stellende trap
lang
Je schrijft de vergrotende trap met +er
langer
Je schrijft de overtreffende trap met +st
langst

Slide 7 - Diapositive

Uitzondering 2
Soms verandert het woord helemaal!
 veel > meer > meest
goed > beter > best
weinig > minder > minst

Slide 8 - Diapositive

Schrijf de trap van vergelijking
op van: leuk
timer
1:00

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf de trap van vergelijking
op van: vast


timer
1:00

Slide 10 - Question ouverte

Schrijf de trap van vergelijking
op van: graag


timer
1:00

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf de trap van vergelijking
op van: donker


timer
1:00

Slide 12 - Question ouverte

Wanneer gebruik je dan/als
Gebruik dan:
- bij de vergrotende trap: kleiner dan, mooier dan, meer dan...
- bij ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht.
Gebruik als:
- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als
- bij niet zo: niet zo groot als
- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als..

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Wat moet je invullen?

Ik ben twee keer sneller 1) ________ zij.
Ik ben twee keer zo snel 2) _________ zij.
A
1) dan 2) dan
B
1) dan 2) als
C
1) als 2) dan
D
1) als 2) als

Slide 15 - Quiz

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder _____ zoute drop.
A
als
B
dan

Slide 16 - Quiz

Waaraan kon je dat zien?
Hoe kon je dat weten?

Slide 17 - Question ouverte

Madrid is niet zo ver _____ Lissabon,
denk ik.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Waaraan kon je dat zien?
Hoe kon je dat weten?

Slide 19 - Question ouverte

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger _____ grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quiz

Waaraan kon je dat zien?
Hoe kon je dat weten?

Slide 21 - Question ouverte

Rusland is wel vierhonderd keer
zo groot _____ Nederland.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Waaraan kon je dat zien?
Hoe kon je dat weten?

Slide 23 - Question ouverte

Rusland is wel vierhonderd keer
groter _____ Nederland.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quiz

Waaraan kon je dat zien?
Hoe kon je dat weten?

Slide 25 - Question ouverte

Beeld een trap van vergelijking uit
gebruik het woord dan.

Slide 26 - Question ouverte

Beeld een stellende trap uit
met het woord als.

Slide 27 - Question ouverte