SPA 2B 2022-03-11 VRIJ

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

PROGRAMA DE HOY 

Esta clase

1. bingo con los números hasta 1000

2. juego de preguntas en LessonUp

3. (tiempo para estudiar)

Decir Zeggen

'Decir' betekent 'zeggen' en is 

een onregelmatig werkwoord.

Gaat vaak met meewerkend 

voorwerp (CI)!

> Juan me dice la verdad.

(Juan zegt mij de waarheid.)

Zij ZEGGEN ONS de waarheid.

Ellos ... ... la verdad.

Hij ZEGT U waar het museum is.

Él ... ... dónde está el museo.

Ik ZEG JOU wat je moet doen.

Yo ... ... qué tienes que hacer.

Marta ZEGT MIJ iets in het geheim.

Marta ... ... algo en secreto.

Wat ZEGGEN jullie tegen ONS?

¿Qué ... ...?

Demostrativos Aanwijswoorden

este            esta            estos            estas

ese             esa                esos                  esas

mannelijk enkelvoud: este/ese zapato

vrouwelijk enkelvoud: esta/esa chaqueta

mannelijk meervoud: estos/esos zapatos

vrouwelijk meervoud: estas/esas chaquetas

[Deze schoenen] son originales.
(Traducid > voca U9)

Die zonnebril is lelijk.
(Traducid > U9)

Die kleur is in de mode.
(Traducid > U9)

Dit T-shirt vind ik mooi.
(Traducid > U9)

Deze spijkerbroek is blauw.
(Traducid > U9)

Gustar

Leuk vinden, houden van

A mí / a ti / a él etc. gebruik je alleen als je nadruk wil leggen op wie iets leuk vindt.

Je gebruikt bij gustar dus niet yo/tú/él/ella/usted/nosotros/-as/vosotros/-as/ellos/ellas ustedes, maar me/me/le/nos/os/les.

¿Qué tipo de comida te gusta?

¿Qué tipo de ropa le gusta a tu padre?

¿Qué os gusta hacer a tus amigos y a tí?