De naamvallen: ontleden (1 t/m 4)

• Duits
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

De naamvallen Duits 

1e naamval = onderwerp 

2e naamval =  bezitsrelatie

3e naamval = meewerkend voorwerp

4e naamval = lijdend voorwerp

Uitleg 

Op de volgende slides krijg je meerkeuze vragen over de naamvallen. De bedoeling is dat je bepaalt in welke naamval het zinsdeel staat waar haakjes omheen staan.

Viel Erfolg

Jessika hat wieder (ein neues Handy) gekauft.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

(Meine Mutter) trägt heute eine neue Jacke.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Der Schüler hat (seiner Dozentin) einen Brief geschrieben.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

(Diese Äpfel und Bananen) schmecken uns gut!

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Ich habe (einen Bruder).

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Sie hat (ihrem Freund) einen Riegel Schokolade geschenkt.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Das Pferd (des Reiters) ist weiß.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Der Maler malt (ein schönes Bild).

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Helmut schenkt (seiner Frau) jeden Tag Rosen.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Er ist mit dem Auto (seiner Schwester) gefahren.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Welk zinsdeel staat altijd in de 3e naamval?

Welk zinsdeel staat altijd in de 1e naamval?

Welk zindeel staat altijd in de 4e naamval?

Welk zindeel staat altijd in de 2e naamval?

Gut gemacht