Engels Thema 5 gezondheid: a en an

Zo zeg je (een) in het Engels
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Zo zeg je (een) in het Engels

Slide 1 - Diapositive

Nederlands
een=


Doel: weten wanneer je a of an gebruikt
Engels
a
an

Competentie: inzet tonen, meedoen met de les

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

een=an
an zet je voor een woord dat met een klinker begint.
(vb: a,e,i,o,u

Slide 4 - Diapositive

een = a
a voor een woord dat met een 
medeklinker begint.
(vb: b,c,d,f,g,...enz)

Slide 5 - Diapositive

Enkele voorbeelden:
een ziekenwagen = an ambulance
een appel = an apple
een tante = an aunt
een fiets = a bike
een stad = a city

Slide 6 - Diapositive

Het getal één=
het getal één = one

Slide 7 - Diapositive

Wanneer gebruik je in het Engels het woordje: an?

Slide 8 - Question ouverte

Wanneer gebruik je in het Engels het woordje: a?

Slide 9 - Question ouverte

een ziekenwagen=
A
an ambulance
B
a ambulance

Slide 10 - Quiz

een rug =
A
a back
B
an back

Slide 11 - Quiz

een been =
A
a leg
B
an leg

Slide 12 - Quiz

een oor =
A
a ear
B
an ear

Slide 13 - Quiz

een zolder
A
a attic
B
an attic

Slide 14 - Quiz

een meisje
A
a girl
B
an girl

Slide 15 - Quiz

een arrogant meisje =
A
a arrogant girl
B
an arrogant girl

Slide 16 - Quiz

een man =
A
a man
B
an man

Slide 17 - Quiz

een oude man
A
a old man
B
an old man

Slide 18 - Quiz

1 been =
A
a leg
B
one leg

Slide 19 - Quiz

een tandenborstel =
A
a toothbrush
B
an toothbrush

Slide 20 - Quiz

a/an

Slide 21 - Carte mentale

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Slide 23 - Vidéo

Wat was de kleur van het slabbetje?
A
wit
B
rood
C
blauw
D
oranje

Slide 24 - Quiz