DHA2A Einkaufen Grammatik 3. FALL-DATIV + Wiederholung 4.FALL

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Kapitel 9: Einkaufen

Wie geht es dir heute?

😒🙁😐🙂😃

Was kaufst du selber gerne ein?

Welche Deutschen Wörter hast du bei diesem Kapitel gelernt?

Vragend en Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels vierde naamval (herhaling)

herhaling

- voorzetsels 4e naamval

- persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval

Welke Voorzetsels (5X Havo/7X VWO) 4e naamval ken je nog?

Jullie weten nu dat een voorzetsel de naamval bepaald. Welke 5 voorzetsel horen bij de vierde naamval?

Grammatik D - Voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden (4e naamval)

Na de voorzetsels durch (door), für (voor), gegen (tegen), ohne (zonder) en um (om) staan de persoonlijke voornaamwoorden altijd in de 4e naamval.

VWO: bis (tot) entlang(langs)

Ezelsbrug: FUG(E)DO+BIS

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval: Vul aan!

Persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval

• Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

• Ich habe gegen ihn verloren
• Ohne dich gehe ich nicht 

U wordt in de vierde naamval

1. Sie
2. Ihnen
3. euch
4. uns

er wordt in de vierde naamval

1. mich
2. er
3. ihn
4. euch

'Het' in vierde naamval

1. es
2. ihn
3. sie
4. uns

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval

voor hem =

1. für ihn
2. um dich
3. ohne Sie
4. für sie

Welke van de onderstaande woorden is een persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval?

1. ich
2. er
3. sie
4. wir

De volgende persoonlijke en vragende voornaamwoorden blijven in de 1e en 4e naamval hetzelfde:

1. ich, du, er/sie/es
2. wer, was, ihr
3. sie (ev), es, sie (mv), Sie, was
4. wir, ihr, wer, was

Wist je nog hoe het zat met de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval?

1. ja
2. een beetje
3. nee

Vragend en Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels derde naamval

3e naamval

Leerdoel:

- Ik vind en pas de voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden van de 3e naamval toe.

Welke vragende en persoonlijke voornaamwoorden 3e naamval ken je?

Ergänze:
1. Kommt ihr mit (mij) ... zum Supermarkt?

Ergänze: 2. Bei (jullie) ......... ist es immer so gemütlich!

3. Du kannst mit (hen) ................ Kuchen aussuchen.

4. Dein Bruder möchte mit (jou) in die Eisdiele.

5. Bei (wie) ............ hast du heute nacht geschlafen?

Noem alle voorzetsels met de 3e naamval

Tip om ze te onthouden

Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu ...

Ik ben weer aan vakantie toe!

Lernliste D/N
Vertaal: 1. Der Gegenstand
2. Sich leisten
3. Allerdings
4. Außerdem

Was ging gut?

Weet je nog hoe het zit met de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval?

1. ja
2. een beetje
3. nee

Was findest du noch schwierig?

Fragen?

Fragen?

Tschüss!