parler de tes vacances 2 - herhaling

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

parler de tes vacances

In deze les oefen je nog eens hoe tu peux parler de tes vacances. 

Je volgt deze les zelfstandig, dus doe je oortjes in. 

De aantekeningen van de GROENE dia's tu copies over dans je schrift. Je stuurt ze à la fin van de les in via Classroom.

Welke dingen kun je al
over je vakantie vertellen?

aantekening 1: hierover moet ik kunnen praten

Ik kan al iets vertellen over de volgende onderwerpen:

1 où? (landennamen/steden)

2 avec qui? (avec ma famille, mon copain, ma copine, ma soeur, mes parents)

3 quand? (l'été dernier, la semaine passée, en juillet/août, cette année)

4 combien de temps? (pendant deux semaines, trois jours, un mois)

5 comment? (en voiture, en bus, en avion, à pied, en vélo, en train)

6 quoi? (fait du shopping, bronzé, allé à la plage, visité un musée/une grotte, nagé, été à la piscine, fait du rafting, fait des promenades)

aantekening 2: ik kan vertellen waar ik ben geweest

Om te vertellen - où - tu as passé tes vacances, moet je de landennamen kennen en weten hoe je zegt in/naar een stad.

Bekijk de volgende video.

Maak een samenvatting in je schrift. Je kunt hem stilzetten.

hoe zeg je 'in Engeland'?

1. à Angleterre
2. en Angleterre
3. aux Angleterre
4. au Angleterre

hoe zeg je 'naar Marseille'?

1. à Marseille
2. en Marseille
3. aux Marseille
4. au Marseille

Waarom is het fout om te zeggen
'j'ai été en Portugal'?

Aantekening 3: ik kan vertellen in de voltooide tijd

Deze zinnen leer ik uit mijn hoofd, zodat ik ze altijd kan gebruiken als ik over mijn vakantie vertel.

1 je suis allé(e) en France

2 j'ai été à la plage

3 nous avons fait du rafting / fait du shopping / fait des randonnées / fait du vélo

4 on a loué un tente / un mobilhome / des vélos / un appartement

5 je suis parti(e) avec mes parents / ma soeur / mes copines

6 j'ai pris l'avion / le bus / le train

7 nous sommes partis en voiture / en train / en vélo

8 je suis resté(e) deux semaines / je suis parti (e) dix jours 

9 nous sommes allés trois semaines / nous sommes partis un mois

10 on a visité la capitale / des grottes / un beau village / une grande chatédrale  

onderwerp + 

alle ww + 

rest vd zin

je suis resté chez moi

nous avons pris l'avion

j'ai fait du camping

je suis parti(e) avec mes amis

nous sommes restés 1 semaine

ik heb gewacht bij het museum =

1. j'attends au musée
2. je suis attendu au musée
3. j'ai attendu au musée
4. je vais attendre au musée

we hebben de kaartjes gekocht

1. nous achetons des tickets
2. nous sommes acheté des tickets
3. nous avons acheté des tickets
4. nous avons des tickets

hij is thuis gebleven

1. il est resté à la maison
2. il a resté à la maison

we hebben gewinkeld

1. on est fait du shopping
2. on a fait du shopping

Je hebt nu weer geoefend met de voltooide tijd. Wat begrijp je nog niet goed?

wat ga je nog leren
voor de SO van jeudi?

ga nu stilleren

je kunt je nu gaan voorbereiden op de SO:

- gesprek bij de Mac Do

- vertellen over je vakantie

- gebruik van de voltooide tijd