Maatwerk naamvallen

Guten Morgen! :)
Willkommen bei Deutsch!
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Guten Morgen! :)
Willkommen bei Deutsch!

Slide 1 - Diapositive

Themen:

1. Zin ontleden (onderwerp + lijdend voorwerp)
2. Grammatik B: DER- und EIN-Gruppe (1e + 4e naamval)
3. Zin ontleden (met meewerkend voorwerp)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp (1e naamval) te bepalen?

Slide 4 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp (4e naamval) te bepalen?

Slide 5 - Question ouverte

Ich backe eine Torte.

het woord "backe" is
A
lijdend voorwerp
B
voorzetsel
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 6 - Quiz

Ich backe eine Torte.

het woord "Ich" is
A
lijdend voorwerp
B
voorzetsel
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 7 - Quiz

Ich backe eine Torte.

"eine Torte" is
A
lijdend voorwerp
B
voorzetsel
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 8 - Quiz

Hausaufgabe

Slide 9 - Diapositive

Hausaufgabe

Slide 10 - Diapositive

Hausaufgabe

Slide 11 - Diapositive

Hausaufgabe

Slide 12 - Diapositive

Hausaufgabe

Slide 13 - Diapositive

Hausaufgabe

Slide 14 - Diapositive

Grammatik B: DER-Gruppe und EIN-Gruppe
(S. 104)
DER-Gruppe:
de bepaalde lidwoorden (der, die, das) en dies-, jed-, manch-, solch-, all- en welch-.

EIN-Gruppe:
ein-, kein- en de bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer / eure, ihr- en Ihr-.

Slide 15 - Diapositive

DER-Gruppe

Slide 16 - Diapositive

EIN-Gruppe

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Übungen zur DER- und EIN-Gruppe
Kapitel 3, Lektion 1:
Aufgabe 11, 12, 13, 14

Hausaufgabe:  Rest + 15 + 16

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

 Voorzetsels 3e naamval

aus
bei
mit
nach
seit
von
zu


uit
bij
met
na / naar
sinds
van
naar (personen)

Slide 29 - Diapositive

voortzetsels 4 e
gegen
ohne
um
durch
für

naamval
tegen
zonder
om
door
voor

Slide 30 - Diapositive

Die Fälle
  1. D.. Bäcker(m) hat d.. Brot(s) nur für ein.. Frau aus d.. Niederlanden gebacken.
  2. Mit welch.. Zug(m) soll ich zu mein.. Eltern fahren?

Slide 31 - Diapositive

Füll aus:

1. D.. Bauer kauft ein... Schweinchen.
2. Mein. Mutter hat (haar)..... Schuhe (Mz) geputzt.
3. (hun)... Mutter ist (mijn)..... Schwester.

Slide 32 - Diapositive

die Fälle
  1. Dies... Uhr (w)gehört mein...Freund (m). 
  2. Sein.. Eltern haben mein... Freund dies.. Uhr zum Geburtstag geschenkt
  3. Mein.. Freund hat  auch noch ein.. Hund bekommen. 
  4. Es ist ein.. Hündin. 
  5. D.. Hündin spielt gern mit mein.. Freund. 
  6. Sie bringt mein.. Freund immer d... Ball (m) zurück,wenn er d.. Ball wegwirft.
  7.  D.. Hündin kommt aus d...  Niederlande.. 
  8. Ich frage mein.. Eltern auch ein... Hund für mein.. Geburtstag (m). 





Slide 33 - Diapositive