Les 4 - Afronden
1 / 20
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.
Slide 6 - Quiz
Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte
Slide 7 - Quiz
Het hebben van een huis is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte.
Slide 8 - Quiz
Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen
Slide 9 - Quiz
Hoe rijker hoe welvarender.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Een pak koekjes kost € 2,25.
Geld is een ........
A
rekenmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel
Slide 11 - Quiz
Anouk gaat naar de bioscoopbon
en koopt een kaartje.
Dit is ........
en koopt een kaartje.
Dit is ........
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 12 - Quiz
Fay betaalt met haar pinpas bij de bakker. Hierdoor neemt haar ......... geldhoeveelheid af.
A
girale
B
chartale
Slide 13 - Quiz
Ik heb niet zoveel geld dat ik alles maar kan kopen.
Iets voor weinig geld kopen.
Dat kost mij heel veel geld.
Veel geld uitgeven zonder daarbij na te denken.
Dat kost mij heel veel geld.
Van alleen maar veel geld hebben, word je niet gelukkig.
Een gat in de hand hebben.
Het geld groeit me niet op de rug.
Iets voor een prikkie kopen.
Geld maakt niet gelukkig.
Geld over de balk smijten.
Dat is een rib uit mijn lijf.
