V4- H5- Meer genen in het spel

H 5: Erfelijkheid
Erfelijkheid
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H 5: Erfelijkheid
Erfelijkheid

Slide 1 - Diapositive

Basisstof 1 Leerdoelen
Je moet de begrippen DNA-chromosoom-fenotype en genotype-genoom-haplotypen- mutaties -eiwitexpressie met elkaar in verband kunnen brengen.

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog over thema erfelijkheid?

Slide 3 - Carte mentale

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 4 - Diapositive

  • Op het DNA liggen genen.

  • Een gen codeert voor één eigenschap.

  • Deze eigenschappen zijn erfelijk.

  • Alle erfelijke eigenschappen in het DNA noemen we ook wel het genotype.

Slide 5 - Diapositive

Erfelijkheid

Slide 6 - Diapositive

Erfelijkheid
De volgorde van 
die nucleotiden bepaalt 
je erfelijke eigenschappen.

Onze nucleotiden zijn 
voor 98,7% identiek 
aan die van een chimpansee.

Slide 7 - Diapositive

Haplotype = 
Allelen combinatie op 1 chromosoom


Y-chromosomaal
mitochondriaal DNA

Slide 8 - Diapositive

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.
Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom. 

Bijvoorbeeld: XAbH 

Slide 9 - Diapositive

Erfelijkheid

Slide 10 - Diapositive

Zijn alle eigenschappen erfelijk?

Slide 11 - Question ouverte

Zelf aan de slag
Maak de start opdracht en de voorkennis opdrachten blz. 156 Tb
Maak opdracht 1 t/m 7 van par. 5.1

Slide 12 - Diapositive

Basisstof 2 chromosomen bekijken
Je moet weten wat autosomale- en geslachtschromosomen zijn.
Je moet weten wat een karyotype en een karyogram is.
Je moet weten dat chromosomen in paren voorkomen.
Je moet weten welke vormen er zijn van genoommutaties. 
Je weten hoe het proces van meiose (crossing-over) leidt tot variatie in haplotypes

Slide 13 - Diapositive

Chromosomen
  • De chromosomen komen
      in paren voor.
  • Een cel van een mens
      bevat 46 chromosomen.

  • Dus 23 chromosomenparen.

Slide 14 - Diapositive

https://schooltv.nl/video/chromosomen-hoeveel-chromosomen-zitten-er-in-een-geslachtcel/#q=chromosomen

Slide 15 - Diapositive

chromosomen
In iedere celkern zitten 46 chromosomen.
  • Chromosomen komen in (23) paren.
  • Chromosomen kan je rangschikken op lengte en de plek van de centromeer.

Slide 16 - Diapositive

Karyogram /karyotype

  • Karyotype is welke chromosomen je hebt.
  • Paar 1 t/m 22 zijn gelijkvormige chromosomen en heten daarom homologe chromosomen (23N). 
  • Chromosomen van het paar 1 t/m 22 noem je autosomen.
  • Het 23ste paar noem je de geslachtschromosomen  (X en Y chromosomen)

Slide 17 - Diapositive

Karyogram = een foto van gerangschikte chromosomen 
(in meta fase van de mitose)
Chromosomen paren

Slide 18 - Diapositive

Chromosomen en genen
  1. Is dit chromosomenportret van een man of vrouw?
  2. Hoe heten de chromosomen van chromosomen paar 23?

Slide 19 - Diapositive

meiose

Slide 20 - Diapositive

Meiose 
BINAS 76B2
Twee celdelingen: 
Meiose I - de chromosomen-
paren worden gesorteerd & 
verdeeld over 2 dochtercellen

Meiose II - de chromatiden 
gaan uit elkaar en worden 
verdeeld

Slide 21 - Diapositive

Binas 76B1, Mitose
Binas 76B2, Meiose

Slide 22 - Diapositive

 Sydroom van down 

Slide 23 - Diapositive

Genoommutatie: Non-disjunctie tijdens meiose

Slide 24 - Diapositive

Genoommutatie
Als het aantal chromosomen in een cel anders is dan normaal heet dat een genoommutatie.

Trisomie 
Down (47,XX+21 of 47,XY+ 21)

Slide 25 - Diapositive

genoommutatie: 
monosomie (45, X)

Slide 26 - Diapositive

Genoommutatie: translocatie

Slide 27 - Diapositive

Chromosoommutatie
Verandering in erfelijk materiaal, 

waarbij delen van twee niet homologe chromosomen zijn uitgewisseld of doordat een chromosoom deel is verplaatst naar een ander chromosoom.

Slide 28 - Diapositive

Progeria: één 'letter' anders
Het gevolg van een puntmutatie: één stikstofbase is anders

Slide 29 - Diapositive

Puntmutatie= verandering in 1 nucleotidepaar
= substitutie



= insertie



= deletie



Slide 30 - Diapositive

Soorten mutaties
Puntmutatie: verandering van één nucleotide

Chromosoommutatie: verandering in een chromosoom

Genoommutatie: verandering in het aantal chromosomen

Slide 31 - Diapositive

Effect van mutaties
Mutaties kunnen in elke cel optreden. 

Maar de mutaties hebben geen effect als:
  • maar één cel muteert  (niet een stamcel)
  • het gemuteerde gen/allel niet gebruikt wordt (genetische afstempeling)
  • de puntmutatie codeert voor hetzelfde aminozuur 
  • de puntmutatie geen veranderde werking van het eiwit veroorzaakt
  • een recessieve mutatie ontstaat

Slide 32 - Diapositive

Werk in stilte

Maak opdracht 1 t/m 12 van basisstof 2
maak opdracht 1 t/m 5 van Toepassen " geslachtsbepaling
timer
15:00

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Vidéo

Doornemen
Ga naar onderstaande site en neem de slides door. Kom daarna weer terug naar deze les.

https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/7Dihybridegekoppeld.htm

Slide 37 - Diapositive

Opdracht 1: dihybride kruising
Bij beren wordt de vacht type en kleur bepaald door twee genen.
Het allel voor een gekrulde vacht (G) is dominant over het allel voor een gladde vacht (g).
Het allel voor een zwarte vacht (Z) is dominant over het allel voor een bruine vacht (z).
2 beren paren met elkaar. De moederbeer heeft Genotype GGZZ en de vaderbeer heeft het genotype ggzz.

Maak een kruisingsschema.

Een mannetje uit de F1 kruist verder met een vrouwtje uit de F1.
Maak weer een kruisingsschema en schrijf de verhouding fenotypen op

Slide 38 - Diapositive

gZ,

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Opdracht 2: Gekoppelde dihybride kruising
Onderzoekers ontdekten dat geen van de beren in de F2 een gekrulde bruine vacht hadden of een gladde zwarte vacht. Daarom denken ze dat er sprake is van gekoppelde overerving.

Maak weer een kruisingsschema, maar ga er nu van uit dat de allelen gekoppeld zijn. De kruising begint als volgt:
P:     


Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Bij een plant wordt de bloemkleur bepaald door de allelen A en a. Het allel A zorgt voor rode
bloemen en het allel a voor witte bloemen. Planten met beide allelen hebben roze bloemen.
De grootte van plant wordt bepaald door de allelen B en b. Het dominante allel B zorgt voor
grote planten en het allel b voor kleine planten.
De allelen A en b zijn volledig gekoppeld.
Men kruist twee grote planten met roze bloemen. Bij de nakomelingen komen grote en kleine
planten voor. Deze planten hebben nog geen bloemen.
Welke kleur of kleuren bloemen kun je verwachten bij grote planten? En bij kleine planten?
A
Bij grote planten alleen roze en bij kleine planten alleen rood en wit.
B
Bij grote planten alleen roze en wit en bij kleine planten alleen rood.
C
Bij grote en kleine planten alleen roze.
D
Bij zowel grote als kleine planten rood, wit en roze.

Slide 43 - Quiz

Bij konijnen komen vier allelen ( E, F, G en H) voor die de haarkleur beïnvloeden. De allelen E
en F zijn gekoppeld. De allelen G en H zijn ook gekoppeld. De allelen E en G zijn niet
gekoppeld. Een konijn is heterozygoot voor alle vier de genen.
Hoeveel verschillende gameten kan hij maken als er geen crossing-over is?
A
2
B
4
C
8
D
16

Slide 44 - Quiz

Polygene overerving
Veel eigenschappen van mensen zijn polygeen. Dat wil zeggen het fenotype van deze eigenschap wordt bepaald door meerdere genen. 

Slide 45 - Diapositive

Examenvraag (1)
Lees de tekst: 
Bij het tot stand komen van de oogkleur spelen twee genen, het OCA2- gen en het EYCL1-gen, een belangrijke rol. Deze twee genen bepalen of iemand bruine, groene of blauwe ogen heeft. Daarnaast zijn er nog andere genen die voor subtiele verschillen in deze tinten kunnen zorgen, waardoor er veel variatie in oogkleur is. De bruine oogkleur wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van melanine in bepaalde cellen in het oog. Dit pigment speelt ook een rol bij de bescherming van onze huid tegen uv-straling in zonlicht. Expressie van het OCA2-gen, dat op chromosoom 15 ligt, leidt tot de vorming van melanine. Over het andere gen, het EYCL1-gen, is minder bekend. Het gen ligt op chromosoom 19. Het effect van de verschillende varianten van dit gen op de oogkleur is alleen te zien bij mensen die voor het OCA2-gen twee recessieve allelen bezitten, en daardoor geen expressie van het OCA2- gen hebben. Mensen die daarnaast minstens één dominant allel van het EYCL1-gen bezitten, hebben dan groene ogen; mensen met twee recessieve allelen van het EYCL1-gen hebben dan blauwe ogen (tabel 1). 

Ga naar volgende slide

Slide 46 - Diapositive

Examenvraag (2)
Tabel 1 geeft aan welke combinatie van allelen tot welke oogkleur leidt. 
Voor het OCA2-gen zijn de allelen B (van bruin) en b aangegeven; voor het EYCL1-gen de allelen G (van groen) en g.  

Alicia (met groene ogen) heeft een zus met blauwe ogen. Hun vader heeft blauwe ogen; hun moeder heeft bruine ogen. 

Vraag: Welke allelen van het OCA2-gen heeft hun moeder? En welke allelen van het EYCL1-gen heeft hun moeder?  


Slide 47 - Diapositive

Examenvraag:
Op welk antwoord kwam je?

Slide 48 - Question ouverte

Verwerken
  • Ga naar de planner op It's Learning en maak de opdrachten die horen bij het leerdoel 7.4 deel 2.
    -> Basis: in ieder geval
    -> Extra hulp: als je denkt de leerdoelen nog niet te beheersen.
    -> Verdieping: bij uitdaging of ter oefening van toets/examenvragen.
  • Kijk de gemaakte opdrachten ook na. De antwoorden staan onder bronnen (hoofdstuk 7).
  • Mail je vragen naar je docent of maak gebruik van het chat-uurtje.

Slide 49 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kunt een gekoppelde dihybride kruising uitvoeren
  2. Je kunt uitleggen wat polygene overerving inhoudt

Slide 50 - Diapositive