Voor acties in het verleden die zich
herhalen, of routines in het verleden. Ook als de actie in het verleden
geen specifiek begin of einde heeft. Als je iets of iemand
beschrijft in het verleden.
Sleutelwoorden:
antes, cuando era pequeño, en mi niñez, siempre, nunca, a menudo, cada fin de semana, etc.
voorheen (vroeger0, toen ik klein was, in mijn jeugd, altijd, nooit, vaak, ieder weekend, etc.
Vorm:
Werkwoorden op -ar: hablaba, hablabas, hablaba, hablábamos, hablabais, hablaban
Werkwoorden op -er/-ir: tenía, tenías, tenía, teníamos, teníais, tenían