Examen Schrijven BBL 2F

  Voorbereiding examen Schrijven
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

  Voorbereiding examen Schrijven

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • kun je vertellen waarop je wordt beoordeeld bij het examen schrijven; je begrijpt de beoordelingspunten van het examen schrijven.

Slide 2 - Diapositive

Examen

tijd:  1 uur
meerdere opdrachten
laptop
(pen en papier om notities te maken)

Slide 3 - Diapositive

Pre-condities
Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is verwerkt in de tekst.

Nederlands

Waar word je nog meer op beoordeeld?


Slide 4 - Diapositive

Hoe wordt jouw examen beoordeeld?

Samenhang
Doel 
Publiek
Woordenschat en woordgebruik
Spelling, interpunctie, grammatica
Leesbaarheid

Slide 5 - Diapositive

Wat bedoelt men met interpunctie?
A
hoofdletters, komma's, punten en leestekens
B
spelling
C
grammatica

Slide 6 - Quiz

Wat schrijf je in een recensie?
A
Hoe je iemand aan het lachen krijgt.
B
Hoe je stap voor stap iets doet.
C
Je bespreekt een persoonlijke ervaring.

Slide 7 - Quiz

Wat is het doel van interpunctie?
A
Leestekens?
B
Om een boodschap beter over te brengen.
C
Goed lezen is belangrijk!

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

s' Avonds laat ga ik graag op stap.
A
Interpunctie is goed
B
Interpunctie is fout

Slide 10 - Quiz

HOOFDLETTERS & INTERPUNCTIE
De zin moet zijn:

in het zuiden van de verenigde staten spreekt men spaans

A
In het zuiden van de verenigde Staten spreekt men Spaans.
B
In het zuiden van de Verenigde Staten spreekt men Spaans.
C
In het zuiden van de Verenigde Staten spreekt men spaans.
D
In het zuiden van de Verenigde staten spreekt men Spaans.

Slide 11 - Quiz

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Marieke --- zich in haar kamer.
A
verkleed
B
verkleedt

Slide 12 - Quiz

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Julia ----- snel vanwege haar lichte huid.
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 13 - Quiz

Wanneer schrijf je een zakelijke brief? Geef minimaal één voorbeeld.

Slide 14 - Question ouverte

In welke stijl schrijf je een zakelijke brief?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 15 - Quiz

Wat woord hoort bij 'formeel'?
A
Zakelijk
B
Persoonlijk

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste aanhef bij een zakelijke e-mail?
A
Hooggeachte
B
Beste
C
Geachte
D
Goedendag

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste groet bij een zakelijke e-mail?
A
Gegroet
B
Met vriendelijke groet,
C
Hooggeacht,
D
L.S,

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je plaats & datum?
A
Eindhoven, 10-01-2021
B
Eindhoven, 10 jan '21
C
eindhoven, 10 Januari 2021
D
Eindhoven, 10 januari 2021

Slide 19 - Quiz

Hoe geef je het onderwerp aan?
A
Onderwerp:
B
Deze brief gaat over:
C
Betreft:
D
Het onderwerp hoef je niet aan te geven.

Slide 20 - Quiz

Je schrijft een e-mail aan een tijdschrift. Je bent al jaren lid, maar vindt het te kinderachtig worden. Je wil je abonnement opzeggen.
Wat zet je erbij als onderwerp?

Slide 21 - Question ouverte

Het tekstdoel 'instrueren' betekent:
A
Iemand overhalen
B
Iets stap voor stap uitleggen
C
Iemand vermaken
D
Informeren naar de stand van zaken

Slide 22 - Quiz