Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Thema 6 Waarneming en gedrag
Slide 1 - Diapositive
Deze les
Nakijken basisstof 6.3
LessonUp: oefenvragen het oog + examenvragen + Binas
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen
Je leert hoe het oog is opgebouwd (= herhaling)
Je leert hoe het oog werkt:
--> pupilreflex
--> scherpstellen (accommoderen) + werking van brillenglazen
--> bouw en werking van het netvlies
Slide 3 - Diapositive
Wat is een adequate prikkel?
A
De prikkel waar een zintuig niet op reageert
B
Een prikkel die steeds maar doorgaat.
C
De minimale sterkte van een prikkel
D
De prikkel waar een zintuig op reageert
Slide 4 - Quiz
Is er een verschil in drempelwaarde voor de adequate en niet adequate prikkel?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quiz
Leerdoel 1
Je kunt de bouw van het oog beschrijven
Slide 6 - Diapositive
Harde oogvlies
Netvlies
Vaatvlies
Vangt lichtprikkels op
beschermt alles wat binnenin het oog zit
Hierin zitten de bloedvaatjes die stoffen vervoeren die het oog nodig heeft
Q
R
S
Slide 7 - Question de remorquage
Een lichtstraal valt op het oog.
Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde: je kunt ze naar de juiste plaats slepen.
Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
Oogkamer
Slide 8 - Question de remorquage
Licht:
Licht valt:
..... door hoornvlies, (pupil), ooglens en glasachtige lichaam
..... op het netvlies
Slide 9 - Diapositive
lens
iris
netvlies
zenuw
vaatvlies
Glasachtig lichaam
gele vlek
Slide 10 - Question de remorquage
Leerdoel 2
Je kunt de pupilreflex beschrijven
Slide 11 - Diapositive
Pupilreflex
Slide 12 - Diapositive
Hoe heet de middelste laag van de wand van een oog?
A
Het harde oogvlies
B
Het netvlies
C
Het vaatvlies
Slide 13 - Quiz
Welke spieren trekken samen bij het kleiner maken van de pupil?
A
Kringspieren
B
Straalsgewijs lopende spieren
Slide 14 - Quiz
Bij veel licht is de pupil......?
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen
invloed op pupil
Slide 15 - Quiz
Pupilreflex
Slide 16 - Diapositive
Als de kringspieren in het straalvormig lichaam zich samentrekken, wordt de lens boller.
ooglenzen die in rusttoestand niet plat genoeg zijn
Corrigeren met negatieve(holle) lens
Slide 25 - Diapositive
Verziend
Dichtbij niet goed zien door:
te korte oogbol: netvlies ligt voor brandpunt
ooglenzen die in maximaal geaccomodeerde toestand niet bol genoeg zijn
Corrigeren met positieve (bolle) lens
Slide 26 - Diapositive
Als het brandpunt voor de gele vlek valt ben je dan bijziend of verziend? En heb je dan een holle of een bolle lens nodig om dit te corrigeren?
A
Bijziend, bolle lens
B
Bijziend, holle lens
C
Verziend, bolle lens
D
Verziend, holle lens
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Diapositive
Leerdoel 3
Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven
Slide 29 - Diapositive
In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
In het vaatvlies
B
In het netvlies
C
In het harde oogvlies
Slide 30 - Quiz
Welke van de 2 lichtreceptoren zullen niet goed werken bij kleurenblinde mensen?
A
Staafjes
B
Kegeltjes
Slide 31 - Quiz
Netvlies:
Veel zintuigcellen: kegeltjes en staafjes
impulsen gaan naar de hersenen via de oogzenuw
Blinde vlek/Gele vlek
Slide 32 - Diapositive
Gele vlek:
alleen maar kegeltjes
Blinde vlek:
geen staafjes en kegeltjes
Slide 33 - Diapositive
Benoem de verschillende onderdelen van het netvlies.
uitloper zenuwcel
staafje
kegeltje
zenuwcel
blinde vlek
oogzenuw
gele vlek
Slide 34 - Question de remorquage
Staafjes
Kegeltjes
waarnemen van kleuren
waarnemen licht-donker
vooral in gele vlek
vooral aan randen netvlies
lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde
geschikt voor scherp zien
niet zo geschikt voor scherp zien
Slide 35 - Question de remorquage
Een persoon kijkt 's nachts naar de sterren. Op een gegeven ogenblik ziet hij een lichtzwakke ster. Als hij probeert hiervan een duidelijk beeld te krijgen, ziet hij opeens de ster niet meer. De ster wordt voor hem onzichtbaar doordat in beide ogen het beeld van de ster:
A
op de gele vlek valt waar alleen kegeltjes voorkomen
B
op de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
C
naast de gele vlek valt op een plaats waar alleen kegeltjes voorkomen
D
naast de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
Slide 36 - Quiz
Leerdoel 3
Je kunt uitleggen hoe 2 ogen er samen voor zorgen dat we diepte kunnen zien (stereoscopie)
Slide 37 - Diapositive
Waardoor kun je blind zijn aan één oog?
A
Beschadigd optisch chiasma
B
Beschadigde visuele schors
C
Beschadigde oogzenuw
D
Beschadigd netvlies
Slide 38 - Quiz
Wanneer de oogzenuw van het linkeroog doorgesneden is, wat mis je dan?
A
het linkerdeel van je gezichtsveld
B
het rechterdeel van je gezichtsveld
C
diepte zien
Slide 39 - Quiz
Door een hersenschudding heeft Joris een beschadiging van zijn visuele schors in de linkerhersenhelft. Welk deel van zijn zicht zal beïnvloed zijn/minder goed werken? (bron 15)
A
Zijn linkeroog
B
Zijn rechteroog
C
Het linkerdeel van beide ogen
D
Het rechterdeel van beide ogen
Slide 40 - Quiz
Als er een beschadiging is op de kruizing van de oogzenuwen. Welke delen kan deze persoon dan niet zien?
A
linkeroog linkergebied en rechteroog rechter gebied
B
linkeroog rechtergebied en rechteroog linker gebied
C
linkeroog rechtergebied en rechteroog rechter gebied
D
linkeroog linkergebied en rechteroog linker gebied
Slide 41 - Quiz
Je ziet iets met je linkeroog. Dit beeld wordt verwerkt in
A
Je linker gezichtscentrum
B
Je rechter gezichtscentrum
C
Beide gezichtscentra
D
Geen van de gezichtscentra
Slide 42 - Quiz
De proefpersoon kijkt naar punt 1 en houdt het linkeroog gesloten. In het linkerdeel van het netvlies van zijn rechteroog ontstaan 1..... impulsen. In het rechterdeel van het netvlies van zijn rechteroog ontstaan 2..... impulsen.
A
1 geen
2 geen
B
1 wel
2 wel
C
1 geen
2 wel
D
1 wel
2 geen
Slide 43 - Quiz
Bij een patiënte is als gevolg van een bloeding in het gezichtscentrum (de optische schors) een gedeelte van het gezichtsveld verloren gegaan. In onderstaande afbeelding is het gezichtsveld van haar linkeroog en van haar rechteroog weergegeven. Hoe donkerder het beeld, hoe slechter het zicht in dat gedeelte. Waar heeft de bloeding plaatsgevonden die dit verlies in kwadrant IV van haar gezichtsveld in het linkeroog en in het rechteroog veroorzaakt heeft?
A
in het gezichtscentrum van de linkerhelft van de grote hersenen
B
in het gezichtscentrum van de rechterhelft van de grote hersenen
C
voor het linkeroog in het gezichts centrum van de linkerhelft van de grote hersenen en voor het rechter oog in het gezichtscentrum van de rechterhelft
D
voor het linkeroog in het gezichtscentrum van de rechterhelft van de grote
hersenen en voor het rechteroog in het gezichtscentrum van de linkerhelft
Slide 44 - Quiz
Stereoscopie
De impulsen worden via je oogzenuw naar het gezichtscentrum in de hersenen geleidt.
De oogzenuwen van beide ogen kruisen elkaar midden in de hersenen. Dit noemen we het optisch chiasma.
De informatie van je rechteroog gaat naar je linkergezichtscentrum en vice versa
Omdat je 2 ogen hebt krijgen je hersenen 2 verschillende beelden binnen
Het verschil tussen de beelden gebruiken je hersenen om diepte te zien
Je hebt dus 2 ogen nodig om goed diepte te kunnen inschatten
Slide 45 - Diapositive
Slide 46 - Diapositive
Iemand wordt 's morgens vroeg wakker in zijn donkere slaapkamer. Hij doet het licht aan, terwijl hij nog slaperig voor zich uit staart. Over de veranderingen in de pupillen van zijn ogen in deze situatie worden vier beweringen gedaan. 1. De kringspieren in de irissen van zijn ogen trekken samen. 2. De kringspieren in de straalvormige lichamen van zijn ogen ontspannen. 3. De straalsgewijs verlopende spieren in de irissen van zijn ogen trekken samen. 4. De straalsgewijs verlopende spieren in de straalvormige lichamen van zijn ogen trekken samen. Welke bewering is juist?
A
bewering 1
B
bewering 2
C
bewering 3
D
bewering 4
Slide 47 - Quiz
Tijdens een dropping word je op een zeer donkere avond in een geblindeerde bus vervoerd naar een plek buiten de stad. In een poging de richting te bepalen waarin je zult gaan lopen om uiteindelijk weer terug te komen bij het vertrekpunt, tuur je de omgeving af op zoek naar een lichtpuntje. Op een gegeven ogenblik zie je een zeer zwak lichtpunt. Bij je poging dit lichtpunt te fixeren, verdwijnt het steeds. Wanneer je in een richting kijkt iets terzijde van het lichtpunt, zie je het wél. Leg uit waardoor het lichtpunt verdwijnt wanneer je het probeert te fixeren en waardoor je het lichtpunt wel ziet wanneer je ernaast kijkt.
Slide 48 - Question ouverte
Als binnenshuis een foto gemaakt wordt met gebruik van een flitser, hebben de mensen op de afdruk vaak rode ogen. Het rood van de ogen op de foto is het gevolg van de terugkaatsing van het flitslicht tegen de binnenkant van de oogbollen. Zie afbeelding.
Door welk van de aangegeven delen wordt de rode kleur van het weerkaatste licht veroorzaakt?
A
door de bloedvaten tegen het netvlies
B
door de iris
C
door de pigmentlaag
D
door het hoornvlies
Slide 49 - Quiz
Sommige fototoestellen geven vlak voor het maken van de opname een extra flits. Daarna wordt nogmaals geflitst en gelijktijdig de foto gemaakt.
Leg uit waardoor er dan minder kans is dat de ogen op de foto er rood uitzien. (2p)
Slide 50 - Question ouverte
De ziekte van Alzheimer is een vorm van ouderdomsdementie. Amerikaanse onderzoekers hebben onlangs een test beschreven waarmee de ziekte van Alzheimer kan worden vastgesteld. Ze druppelen tropicamide in een oog van de te onderzoeken persoon. Bij Alzheimerpatiënten leidt dit tot een aanzienlijk grotere verwijding van de pupil dan bij andere mensen. Tropicamide wordt gewoonlijk toegepast door oogartsen die via de pupil het netvlies willen bekijken.
De wijdte van de pupil wordt geregeld via de pupilreflex. Waardoor wordt de pupil verwijd?
A
door het samentrekken van de kringspier in de iris
B
door het samentrekken van de kringspier in het straalvormig lichaam
C
door het samentrekken van de straalsgewijs verlopende spier in de iris
Slide 51 - Quiz
Welke prikkel leidt onder normale omstandigheden tot het verwijden van de pupil?