2024_week13_2mh_les1_Vorbeitung SO + levend memory

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Du hast 3 min für:

Je hebt 3 min om: 

• Jacke aus
• Laptop geschlossen auf dem Tisch
• Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch

• Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met de modale hulpwerkwoorden schrijven
  

Modalverben schreiben und abfragen

- Schrijf de rijtjes van müssen, wissen, wollen

- Schrijf de rijtjes van haben&sein

- Schrijf de regel voor het maken van een voltooid deelwoord

- Schrijf de regel voor het maken van een voltooid deelwoord als de stam eindigt op -d of -t

Was machen wir heute?

• Reihe schreiben 
• An die Arbeit
• Levend memory

Lernziel

Aan het einde van de les kan je tenminste 1 rijtje van de modale hulpwerkwoorden benoemen, doordat je opdrachten hebt gemaakt.

An die Arbeit

Machen online: 

• Test jezelf 5.1, 5.2, 5.3 en 2.5
• Woordtrainer Kapitel 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6
• Versterk jezelf modale hulpwerkwoorden en voltooid deelwoord
• Versterk jezelf haben & sein (Kapitel 2)

Im stille: de eerste 5 minuten in stilte

Klaar? Schrijf de woordjes van Kapitel 5 die je nog lastig vindt.

Levend Memory

• Twee personen gaan even op de gang staan. Zij zijn samen twee teams. Ze bekijken de woordjes van Lektion 4, 5, 6 op bladzijde 46-47
• De rest krijgt van mij een nummer 1t/m 13. Je zoekt je partner op met hetzelfde nummer.
• Jullie kiezen samen een woord op het bord. De ene kiest het Nederlandse woord en de ander de Duitse vertaling.
• De twee teams komen terug in de klas. Ze staan voor in de klas en het eerste team noemt de naam van een klasgenoot. Deze persoon zegt zijn woord. Dan noemt het eerste team nog een naam en deze persoon zegt zijn woord. 
• Als twee personen matchen sluiten zij aan bij team 1 of 2.
• Het team met de meeste leden heeft gewonnen.

Hanna.............sportlich.

1. sind
2. ist
3. bin
4. hat

Katja und Mo .........Hunger.

1. sind
2. habt
3. haben
4. ist

Wer..............du?

1. ist
2. bist
3. hast
4. hat

Ihr...................viele Haustiere.

1. sind
2. seid
3. habt
4. habe

ich

1. müss
2. muss
3. musst
4. müssen

du

1. wisst
2. weiß
3. weißt
4. wissen

ich

1. wolle
2. will
3. wollen
4. willst

ihr

1. müssen
2. musst
3. müsst
4. muss

sie (meervoud)

1. weiß
2. wissen
3. weißt
4. wisst

Sie (u)

1. will
2. willst
3. wollen
4. wollt

kochen

1. kocht
2. gekocht
3. gekochet
4. koche

arbeiten

1. gearbeit
2. gearbeitet

warten

1. gewart
2. gewartet

machen

1. gemacht
2. gemachtet

leben

1. gelebet
2. gelebt

lachen

1. gelacht
2. gelachet

Vertaal: eindelijk

Vertaal: klaar zijn

Vertaal: het fruit

Vertaal: de soep

Vertaal: de boter

Vertaal: zoet

Vertaal: het ontbijt

Lernziel

Aan het einde van de les kan je tenminste 1 rijtje van de modale hulpwerkwoorden benoemen, doordat je opdrachten hebt gemaakt.

Hausaufgaben

Machen: Schrijf de woordjes en rijtjes herhaaldelijk op

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Auf Wiedersehen!