KT1E, grammatica ws, werkwoord 30/09

Welkom KT1E!

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, leesboek, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 
Telefoon in de telefoontas? Tas op de grond? 
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom KT1E!

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, leesboek, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 
Telefoon in de telefoontas? Tas op de grond? 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
- Lezen 'Ik moet dit doen'
- Uitleg grammatica
- Even oefenen
- Aan de slag!
- Aan de slag!



Slide 2 - Diapositive

Ik moet dit doen
We lezen regelmatig in het boek 'Ik moet dit doen' van Maren Stoffels. 

Je kan ook de beurt krijgen om te lezen.

Als we het boek uit hebben, krijg je een opdracht bij het boek

Slide 3 - Diapositive

Grammatica
woordsoorten

Slide 4 - Diapositive

Werkwoorden
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen wat iemand of iets doet of wat er gebeurt. Zonder werkwoord heb je geen goede zin. 


Sommige werkwoorden hebben een duidelijke betekenis. 

Andere werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis. (hebben, kunnen moeten, mogen, worden, zijn of zullen)

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden
Ken jij een werkwoord? 

Slide 6 - Diapositive

Werkwoorden

Patricia ... naar school.
De hond .... in het meer.
... jij op de fiets naar school?
Hij ... gisteren 13 geworden!

Slide 7 - Diapositive

Werkwoorden
Welke woorden zijn werkwoorden in het onderstaande rijtje?
- appel - tafel - worden - gekookt - kluisje - opbergen - praten - computer
  • worden - gekookt - opbergen - praten 

Hoe kan je checken of iets een werkwoord is?
  • door het te vervoegen - ik kook, jij kookt wij hebben gekookt - dat klinkt goed!
  • (ik appel, jij appelt, wij appelen --> dat klinkt niet!

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 5 (blz. 198-199). Let op: veel opdrachten maak je in je boek!
Hoe? We beginnen in stilte, daarna mag je zachtjes overleggen.
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Ga lezen in je leesboek of werk verder met 6, 7 en 8.



timer
15:00

Slide 10 - Diapositive

Checklist voor wat je moet kennen op de toets
Paragraaf 1 lezen (blz. 10)
1. Ik weet wat een woordraadstrategie is.
2. Ik kan de drie verschillende woordraadstrategieën noemen. 
3. Ik kan een woordraadstrategie herkennen in een tekst. 

Paragraaf 2 lezen (blz. 15) 
1. Ik weet wat het onderwerp is.
2. Ik weet hoe ik het onderwerp kan vinden in de tekst.
3. Ik weet wat oriënterend lezen is. 

Slide 11 - Diapositive

Checklist voor wat je moet kennen op de toets
Paragraaf 3 lezen (blz. 21)
1. Je weet wat een hoofdgedachte is. 
2. Je kunt van een tekst de hoofdgedachte vinden.
3. Je weet wat precies lezen is. 

Verder is de toets begrijpend lezen. Dit heb je geoefend door de opdrachten te maken. 


 

Slide 12 - Diapositive

Onderwerp
Onderwerp = waar de tekst over gaat. 

Je schrijf het onderwerp in één of in een paar woorden op. 
Bijvoorbeeld haaien of hippe games. 


Het onderwerp is dus het antwoord op de vraag:
Waarover gaat de tekst?

Slide 13 - Diapositive

Opdracht
Bekijk tekst 1 op blz. 16. 

1. Markeer de titel
2. Omcirkel de afbeelding
3. Markeer de tussenkopjes. 
4. Zet de eerste alinea tussen haken. 

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 1
Kijk eens mee op blz. 15 opdracht 1. 

We moeten de woorden koppelen aan de juiste betekenis?
Hoe pak je zo'n opdracht aan? 

1. Je kijkt eerst naar de woorden die je wél weet, die verbind je met elkaar.
2. Kijk dan naar de woorden die je niet weet, en kijk naar de betekenissen die over zijn. 

Slide 15 - Diapositive

Samen aan de slag!
Opdracht 1 en 2 paragraaf 2 (blz. 15) 


  • Kijk eens mee naar tekst 1 op blz. 16


Slide 16 - Diapositive

Zelf aan de slag!
Wat? Maak opdracht 3 en 5 (blz. 17-18)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 10 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Ga dan lezen in je leesboek. 



timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

Wat weet je nog...?
De vorige les hebben we het gehad over onbekende woorden. 

Welke 3 woordraadstrategieën heb je toen geleerd?

  1. Een synoniem zoeken
  2. Een omschrijving zoeken
  3. Een voorbeeld zoeken

Slide 18 - Diapositive

Opdrachten nakijken 
Opdracht 2 t/m 4 af. (blz. 11 t/m 13)

We kijken de opdrachten samen na. 
Je kan de beurt krijgen om jouw antwoord te delen. 


Je verbetert je antwoord indien fout.
Je zet een krul als je het antwoord goed hebt. 

Slide 19 - Diapositive

Samen aan de slag!
Opdracht 5 (blz. 14)

Woordraadstrategieën 
1. Een synoniem zoeken (ander woord met dezelfde betekenis)
2. Een omschrijving zoeken 
3. Een voorbeeld bij het woord zoeken 


Slide 20 - Diapositive

Onbekende woorden
1. Een synoniem zoeken.

Een synoniem is een ander woord met de dezelfde betekenis. (trottoir - stoep) 

Hoe doe je dat?
Kijk in dezelfde zin of in de zinnen erom heen of er een synoniem staat. 

Slide 21 - Diapositive

Onbekende woorden
2. Een omschrijving zoeken

Soms wordt het woord in de tekst al uitgelegd. Bij een omschrijving worden meerdere woorden gebruikt, bij een synoniem maar één. 

Hoe doe je dat?
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma's in dezelfde zin of de zin ervoor of erna. 

Slide 22 - Diapositive

Onbekende woorden
3. Een voorbeeld zoeken
Soms kun je moeilijke woorden begrijpen omdat er voorbeelden bij het woord worden genoemd. (Yoesra verzamelt haar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan haar kunstwerk. )

Hoe doe je dat?
Voorbeelden staan vaak na woorden zoals als, bijvoorbeeld. Of voorbeelden staan vaak na een dubbele punt, tussen haakjes of tussen komma's. 

Slide 23 - Diapositive

Even oefenen...
Wat betekent het dikgedrukte woord? En welke strategie heb je gebruikt?

1. Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm. 
2. Tijden biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen en ruiken. 
3. Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt. 

Slide 24 - Diapositive

Samen aan de slag!
Pak blz. 11 erbij 

We maken opdracht 1 samen. Daarna ga je zelfstandig aan de slag. 

Slide 25 - Diapositive

Ik moet dit doen
We lezen regelmatig in het boek 'Ik moet dit doen' van Maren Stoffels. 

Je kan ook de beurt krijgen om te lezen.

Als we het boek uit hebben, krijg je een opdracht bij het boek

Slide 26 - Diapositive

Dit zul je altijd terugzien!
Op de powerpoint zie je elke les dezelfde tekens terug.


Je bent helemaal stil. 
Je mag niet overleggen of vragen stellen. 
Je mag fluisteren. Je mag vragen stellen als je je hand opsteekt. 
Je mag gezellig kletsen. Je mag vragen stellen als je je hand opsteekt.  
timer
1:00
Deze timer laat zien hoelang je ergens voor hebt. Houd hem goed in de gaten!

Slide 27 - Diapositive

Wat heb je nodig?
Dit heb je iedere les bij je en dit wordt gecontroleerd.
1. Je Nederlands boek
2. Een lijntjesschrift
3. Je etui
4. Een leesboek

1 of 2x niet mee is een waarschuwing, 3x is nablijven

Slide 28 - Diapositive

Wat verwacht ik van jullie?
1. Dat je op tijd in de les bent
2. Dat je mobiel in je telefoontas gaat bij binnenkomst
3. Dat je je spullen bij je hebt (leesboek, boek, schrift en pen)
4. Dat als iemand de beurt heeft, het verder stil is in de klas
5. Dat je elkaar met respect behandelt

'Momentje vrij? Boek erbij!' 



Slide 29 - Diapositive

Inloggen Office365
- Je moet inloggen bij Office365, zodat je kan werken op de Chromebooks op school. 
- Je moet je wachtwoord direct veranderen. Sla dit wachtwoord op op je telefoon bij notities. Zodat je het altijd kan terugvinden.
-  Ga naar www.huygens.nl, klink bovenin op Microsoft 365


Slide 30 - Diapositive

Fictie en non-fictie
Fictie = verzonnen verhalen
Non-fictie = waargebeurde verhalen

Doel: amuseren, de schrijver wil dat je je vermaakt als je het verhaal leest. 

Slide 31 - Diapositive

Fictie en non-fictie
Fictie zijn ook verhalen die wel waargebeurd lijken, maar niet echt gebeurd zijn. Zulke verhalen zijn realistisch

Andere verhalen kunnen nooit echt gebeuren, zoals Harry Potter. Zo'n verhaal noem je een fantasieverhaal. 

Slide 32 - Diapositive

Samen aan de slag!
Pak je boek blz. 60 

We maken de eerste opdracht samen, daarna ga je zelf aan de slag. 

Slide 33 - Diapositive

Nakijken
Opdracht 1 en 2 (blz. 60-61) 

Let op: je kijkt na met een andere kleur pen
Zet een krul als je het goed hebt. 
Verbeter je antwoord indien je een foutje hebt gemaakt



Slide 34 - Diapositive

Hoe ging het?
Wat vond je lastig, wat vond je makkelijk?
Huiswerk: opdracht 1, 2 en 3 (blz. 60-62)
Neem een leesboek mee naar de volgende les.

Slide 35 - Diapositive

Twee waarheden, één leugen

Slide 36 - Diapositive