H7.5 Hardy weinberg deel 1

Les: Hardy Weinberg
doelen:
1. Weten wat genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q zijn.
2. De volgende dingen kunnen berekenen:
genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q, met de tweede regel van hardyweinberg kunnen rekenen.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les: Hardy Weinberg
doelen:
1. Weten wat genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q zijn.
2. De volgende dingen kunnen berekenen:
genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q, met de tweede regel van hardyweinberg kunnen rekenen.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wet van Hardy-Weinberg:
In grote stabiele populaties blijft de genensamenstelling over opeenvolgende generaties constant
  • de populatie voldoende groot is
  • de individuen geheel willekeurig paren (m.a.w. er is geen seksuele selectie)
  • er geen natuurlijke selectie plaatsvindt
  • er geen mutaties optreden
  • er geen migratie uit of in de populatie plaatsvindt
  • er geen sprake is van genetische drift.


Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

genotype frequenties
Het percentage waarin een genotype voorkomt in een populatie.

aantal van een genotype/ totaal aantal = genotype frequentie


aantal van AA/ totaal aantal = genotype frequentie

Slide 5 - Diapositive

voorbeeld:
Van het genotype AA:
22/ 730 = 0,030

van het genotype Aa:
216/730 = 0,296

van het genortype aa:
492/730 = 0,674

Slide 6 - Diapositive

allel frequentie
Allelfrequentie: het percentage waarmee een bepaald allel deel uitmaakt van het totale aantal genen voor een eigenschap in een populatie.


Regel van Hardy-Weinberg:
De genfrequenties van A en a worden gewoonlijk aangeduid met p en q, waarbij p + q = 1.
De genfrequentie in een populatie kan worden berekend aan de hand van het percentage individuen waarbij het recessieve allel tot uiting komt in het fenotype (aa).

Slide 7 - Diapositive

P en q
P=  percentage dominante allelen
q= percentage recesieve allelen

p+ q= 1

Slide 8 - Diapositive

Gebruik de p en q van de allelfrequentie om de genotype frequentie uit te rekenen.
p2+2pq+q2=1

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Hardy-Weinberg: waar komt het vandaan?

Slide 11 - Diapositive

Bekijk de volgende formule:

hiermee bereken je:
p2+2pq+q2=1
A
de genenpool
B
de genotypefrequentie
C
de gene flow
D
de allelfrequentie

Slide 12 - Quiz


A
125 AA & 250 Aa
B
380 AA & 240 Aa
C
250 AA & 125 Aa
D
500 AA & 200 Aa

Slide 13 - Quiz

In een groep hebben 96 mensen bruine ogen en 4 mensen blauwe ogen.
Het allel voor blauwe oogkleur is recessief.
Hoe groot is qq ?

A
wortel van 0,02 = 0,15
B
wortel van 0,04 = 0,2
C
2/100 = 0,02
D
4/100 = 0,04

Slide 14 - Quiz

allel A
frequentie p
allel a
frequentie q
allel A
frequentie p
fenotypen AA
kans p2
fenotypen Aa
kans pq
allel a
frequentie q
fenotypen Aa
kans pq
fenotypen aa
kans q2

Slide 15 - Diapositive

Bij schapen komt een witte vacht tot stand onder invloed van het dominante allel H en een zwarte vacht door het recessieve allel h. In een kudde schapen hebben er 891 een witte en 9 een zwarte vacht.

Op deze populatie is de regel van Hardy-Weinberg van toepassing.

Bereken de frequentie van het allel H.
A
0,01
B
0,99
C
0,1
D
0,9

Slide 16 - Quiz

Totaal aantal schapen: 891 + 9 = 900
Frequentie dieren met zwarte vacht: 9/900=0,01 = q2
-> q = 0,1
-> p = 0,9  (frequentie van allel H)

Slide 17 - Diapositive

In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4.

Hoeveel vogels in die populatie hebben witte vleugels?
A
16
B
8
C
4
D
32

Slide 18 - Quiz

q = 0,4

-> q2 = 0,16
->  aantal vogels met witte vleugels:  0,16 x 100 = 16

Slide 19 - Diapositive

Albinisme komt voor met een frequentie van 1/20.000 mensen. Hoeveel mensen zijn drager?

Slide 20 - Question ouverte

Albinisme bij 1 op 20.000 mensen
Volgens de wet van Hardy Weinberg:
p2 + 2pq + q2 = 1     en    p + q = 1

Albinisme is het fenotype van aa             -> frequentie q2
-> q2 = 1 / 20.000 = 0,00005
-> q  =  0,007        (p+q=1)     p = 1 - 0,007 = 0,993
-> frequentie dragers: 2pq = 2 x 0,007 x 0,993 = 0,00139
-> in een populatie van 20.000 mensen:  0,00139 x 20.000 = 278 dragers

Slide 21 - Diapositive