Les Nederlands - Samengestelde zinnen, hoofdzin en bijzin, voegwoorden van tijd
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1
Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Grammatica
Les Nederlands - Samengestelde zinnen, hoofdzin en bijzin, voegwoorden van tijd
Slide 1 - Diapositive
Vandaag
1. Herhaling vorige week
2. Voegwoorden: uitleg en oefenen
3. Feedbackronde
Doelen van deze les
- Je kan het verschil uitleggen tussen een hoofd- en bijzin.
- Je kan meerdere voegwoorden van tijd opnoemen.
Slide 2 - Diapositive
Om te beginnen...
Herhalingsvragen van vorige week
Slide 3 - Diapositive
In een hoofdzin staat de persoonsvorm op de tweede plek. Is dit juist?
A
Ja, dit klopt.
B
Nee, dit klopt niet.
Slide 4 - Quiz
In een bijzin staat geen persoonsvorm. Klopt dit?
A
Ja, dit klopt.
B
Nee, dit klopt niet.
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Diapositive
Op de volgende dia's krijg je een vraag. Je moet een antwoord typen. Zorg ervoor dat je een hele zin maakt. Gebruik steeds het voegwoord 'omdat'.
Let steeds goed op de plek van de werkwoorden.
Slide 7 - Diapositive
Geef antwoord in 1 zin: Welk werk wil je gaan doen? Waarom?
Slide 8 - Question ouverte
Geef antwoord in 1 zin: Welk werk wil je niet graag doen? Waarom?
Slide 9 - Question ouverte
Geef antwoord in 1 zin: Wil je graag 's avonds werken? Waarom wel/niet?
Slide 10 - Question ouverte
Geef antwoord in 1 zin: Vind je het vervelend om een uniform te dragen? Waarom?
Slide 11 - Question ouverte
Voegwoorden
'Omdat' is een voegwoord.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen (of woorden) 'aan elkaar voegen'. Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen duidelijk.
Slide 12 - Diapositive
Voegwoorden van tijd
Een voorbeeld van een verband in een tekst is tijd. Door een voegwoord van tijd weet jij wanneer iets is gebeurd. Dat kan precies, maar dat kan ook niet precies.
Dit zijn voorbeelden van voegwoorden van tijd:
Toen, sinds, wanneer, als.
Slide 13 - Diapositive
De fiets is het gemakkelijkste vervoersmiddel...
A
...toen je in een stad woonde
B
...als je in een stad woont.
Slide 14 - Quiz
Sinds vliegreizen veel goedkoper zijn geworden...
A
...reizen veel mensen met het vliegtuig naar het buitenland.
B
...veel mensen reizen met het vliegtuig naar het buitenland.
Slide 15 - Quiz
Je kunt gratis met het openbaar vervoer reizen ... je student bent.
A
als
B
toen
C
wanneer
Slide 16 - Quiz
Ik neem altijd de fiets...
A
...toen ik in Nederland woonde.
B
...sinds ik in Nederland woon.
Slide 17 - Quiz
In Nederland leren kinderen fietsen...
A
...wanneer ze zijn vijf of zes jaar.
B
...wanneer ze vijf of zes jaar zijn.
Slide 18 - Quiz
Tips en tops
Slide 19 - Carte mentale
Einde van de les
Dit was het einde van de les. Bedankt voor jullie aandacht.
Volgende week maandag zie ik jullie weer. Fijne dag!