tussentijdse toets (oefen)

Tussentijdse toets
 Het skelet, gewrichten en aandoeningen van de gewrichten (zoals reuma en osteoperose)

Het zenuwstelsel, de zintuigen en aandoeningen van het zenuwstelsel (zoals epilepsie en MS)
De hersenen en hersenziektes (zoals parkinson, dementie en beroerte)
De bloedsomloop, bouw en functie van het hart, hartinfarct, bloeddruk, beroerte, CVA en TIA
De ademhalingsorganen, astma, copd en ademhalingen.
De spijsvertering en uitscheiding.





1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
WelzijnMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Tussentijdse toets
 Het skelet, gewrichten en aandoeningen van de gewrichten (zoals reuma en osteoperose)

Het zenuwstelsel, de zintuigen en aandoeningen van het zenuwstelsel (zoals epilepsie en MS)
De hersenen en hersenziektes (zoals parkinson, dementie en beroerte)
De bloedsomloop, bouw en functie van het hart, hartinfarct, bloeddruk, beroerte, CVA en TIA
De ademhalingsorganen, astma, copd en ademhalingen.
De spijsvertering en uitscheiding.





Slide 1 - Diapositive

Wat is een ander woord voor wervelkolom?
A
Rug
B
Borstkas
C
Ruggengraat
D
Geraamte

Slide 2 - Quiz

Wat is een prikkel (ook wel stimulus genoemd)?
A
Een zenuwcel
B
Electrische signalen die naar je hersens gaan
C
Een invloed uit je omgeving
D
Een cel die impulsen opvangt

Slide 3 - Quiz

Een impuls is?
A
een elektrisch stroompje
B
een berichtje uit je omgeving
C
hetzelfde als een neuron
D
een zenuwcel

Slide 4 - Quiz

De botten van kinderen zijn...?
A
Buigzaam
B
Hard

Slide 5 - Quiz

In de huid komt maar 1 type zintuig voor.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Welke functies heeft ons skelet?
A
Vormgeven, bescherming en stevigheid
B
Vormgeven, stevigheid en beweging
C
Beweging, vormgeven, stevigheid en bescherming

Slide 7 - Quiz

Het gevolg van een T.I.A. zijn langdurige uitvalverschijnselen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Een CVA is een Cerebro Vasculair Accident. Met 'vasculair' wordt bedoeld bloedvaten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Is het hebben van tremoren een symptoom van de ziekte van parkinson?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

De belangrijkste klachten bij reuma zijn?
A
Koorts, pijn en vermoeidheid
B
Pijn, stijfheid en vermoeidheid
C
Pijn, vermoeidheid en slapeloosheid

Slide 11 - Quiz

Waar begint de spijsvertering?
A
Darm
B
Mond
C
Maag
D
Anus

Slide 12 - Quiz

Wat betekent obstipatie?
A
Buikontsteking
B
Darmklachten
C
Droge ontlasting
D
Verstopping

Slide 13 - Quiz

Wat is de ziekte van Korsakov?
A
een soort dementie als gevolg van te veel alcoholgebruik
B
Een griepsoort afkomstig uit Rusland
C
Een virusinfectie aan de lever
D
een bacteriële infectie aan de slokdarm

Slide 14 - Quiz

Welke bloedsomloop
staat hier afgebeeld?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 15 - Quiz

In de keelholte komen de neusholte, mondholte, strottenhoofd en slokdarm samen. Wat sluit de neusholte af tijdens het slikken?
A
mondholte
B
de huig
C
amandelen
D
strotklepje

Slide 16 - Quiz

Kan roken astma veroorzaken of COPD?
A
Alleen Astma
B
Alleen COPD
C
Beide
D
Geen van Beide

Slide 17 - Quiz

Wat betekent chronisch?

A
een pijnaanval
B
een chemokuur
C
op volgorde
D
langdurig

Slide 18 - Quiz

Verhoogt een lage of juist een hoge bloeddruk de kans op een hartinfarct?
A
lage bloeddruk
B
hoge bloeddruk

Slide 19 - Quiz

Waarom komen er steeds meer mensen met dementie?
A
er komen steeds meer ouderen
B
mensen blijven worden steeds ouder
C
omdat mensen vergeetachtig worden
D
onze leefstijl wordt steeds stressvoller

Slide 20 - Quiz

Een cliënt met dementie wil vertellen over haar avond. Ze kan de juiste woorden niet vinden. Waar heeft ze last van?
A
agnosie
B
amnesie
C
apraxie
D
afasie

Slide 21 - Quiz

Wat zijn mogelijke oorzaken van een CVA?
A
hypertensie
B
diabetes
C
hartritmestoornissen
D
erfelijkheid

Slide 22 - Quiz

Waar staat NAH voor?
A
Niet aangepaste hulp
B
Niet aangeboren hersenletsel
C
Neurologische aandoening hebben
D
Niet aangeleerde hulpprocessen

Slide 23 - Quiz

Wat kun je beter NIET doen wanneer iemand door NAH afasie heeft?
A
Gebruik afbeeldingen en foto’s om dingen duidelijk te maken
B
Oogcontact maken
C
heel hard praten
D
Spreek rustig in niet te lange zinnen

Slide 24 - Quiz

Een cliënt met dementie is na 5 minuten alweer vergeten dat haar kinderen langs zijn geweest. Waar heeft ze last van?
A
amnesie
B
agnosie
C
apraxie
D
afasie

Slide 25 - Quiz

Een cliënt met dementie is jarig. De huiskamer is versierd, er staat taart en ze krijgt cadeautjes. Ze begrijpt niet waarvoor. Waar heeft ze last van?
A
Amnesie
B
agnosie
C
Afasie
D
Apraxie

Slide 26 - Quiz

Een cliënt heeft altijd op kantoor gewerkt voordat ze dementie kreeg. Nu snapt ze niet meer hoe haar computer aan moet. Waar heeft ze last van?
A
Amnesie
B
Apraxie
C
Afasie
D
Agnosie

Slide 27 - Quiz