Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Oefentoets Verzorgingsstaat
Hoofdstuk 5
Slide 1 - Diapositive
Wat is de juiste betekenis van het begrip: verzorgingsstaat?
A
In een verzorgingsstaat bepaalt de overheid hoe inwoners hun leven moeten leiden.
B
In een verzorgingsstaat bemoeit de overheid zich actief met de welvaart en het welzijn van zijn inwoners.
C
In een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor welvaart en welzijn van zijn inwoners.
D
In een verzorgingsstaat zorgen de inwoners zelf voor hun welvaart en welzijn.
Slide 2 - Quiz
Leg uit dat solidariteit belangrijk is bij een verzorgingsstaat
Slide 3 - Question ouverte
Wat is geen manier van de overheid om de stijgende gezondheidskosten te beperken?
A
Korter aanspraak op WW
B
Initiatieven zoals reintegratie trajecten
C
Controleren op misbruik
D
Invoeren van de Wajong uitkering
Slide 4 - Quiz
In welke verzorgingsstaat zijn de belastingen het laagst.
A
Sociaaldemocratische verzorgingsstaat
B
Populistische verzorgingsstaat
C
Liberale verzorgingsstaat
D
Christendemocratische verzorgingsstaat
Slide 5 - Quiz
De Sociaaldemocratische verzorgingsstaat is politiek...
A
Links
B
Rechts
C
Midden
D
conservatief
Slide 6 - Quiz
De Liberale verzorgingsstaat is politiek...
A
Links
B
Rechts
C
Midden
D
conservatief
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
In dit essay van Casper Thomas herken je verschillende typen verzorgingsstaat. Over welke verschuiving spreekt hij?
A
Een verschuiving van een sociaaldemocratische naar een corporatistische verzorgingsstaat.
B
Een verschuiving van een liberale naar een Scandinavische verzorgingsstaat.
C
Een verschuiving van een corporatistische naar een liberale verzorgingsstaat.
D
Een verschuiving van een Angelsaksische naar een sociaaldemocratische verzorgingsstaat.
Slide 9 - Quiz
Vroeger, in de 19e eeuw, was ons land geen verzorgingsstaat, wat dan wel?
A
nachtwakersstaat
B
rechtsstaat
C
welvaartsstaat
D
politiestaat
Slide 10 - Quiz
In 2013 kwam de regering van VVD-premier Rutte met het plan voor een participatiesamenleving. Dit werd vastgelegd in de participatiewet. Wat is dat?
Slide 11 - Question ouverte
Wat is een CAO?
A
centrale arbeidsovereenkomst.
B
centrale administratie ontvangst
C
collectieve arbeidsovereenkomst
D
Correctie als onder
Slide 12 - Quiz
Welke van de onderstaande verzekeringen is geen werknemersverzekering?
A
werkeloosheidswet (WW)
B
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
C
Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte
D
Algemene Ouderdom Wet (AOW)
Slide 13 - Quiz
Volgens de christendemocraten moet het maatschappelijke middenveld een belangrijke rol spelen in de verzorgingsstaat. Het maatschappelijke middenveld:
A
bestaat uit groepen mensen en organisaties.
B
wordt gevormd door de overheid.
C
is een samenwerkingsverband van grote en kleine bedrijven.
D
bestaat uit door de overheid opgerichte overlegorganen
Slide 14 - Quiz
Benoem de drie terreinen waar de verzorgingsstaat het meeste geld aan uitgeeft.
Slide 15 - Question ouverte
I. Aan het eind van de negentiende eeuw nam de overheidsbemoeienis met de economie toe. II. De Armenwet uit 1854 en het Kinderwetje uit 1874 zijn de eerste voorbeelden van sociale wetgeving in Nederland.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 16 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een werknemersverzekering?
A
Werkloosheidsuitkering (WW)
B
Zelfstandig zonder personeel (ZZP)
C
Algemeen Ouderdomswet (AOW)
D
Bijstandsuitkering (Participatiewet)
Slide 17 - Quiz
Is de Algemene Nabestaandenwet (ANW) een volksverzekering of een werknemersverzekering?
A
volksverzekering
B
werknemersverzekering
C
Geen van beide
Slide 18 - Quiz
Is het verplicht jezelf te verzekeren tegen ziektekosten?
A
Ja
B
Nee
C
Alleen als je minder dan 20.000 euro verdient per jaar
D
Ja, alleen als je ouder bent dan 18 jaar
Slide 19 - Quiz
Welke uitspraak is waar?
A
Sociale voorzieningen gelden alleen voor werknemers
B
Sociale voorzieningen worden betaald uit premies
C
De bijstand is een sociale verzekering
D
WW is een voorbeeld van een werknemers-verzekering
Slide 20 - Quiz
Wat is geen doel van het onderwijs?
A
Goed opgeleide beroepsbevolking
B
Hogere maatschappelijke positie te verkrijgen
C
Ongelijkheid terugdringen
D
Talenten te ontwikkelen
Slide 21 - Quiz
De Nederlandse overheid heeft in de gezondheidszorg marktwerking ingevoerd. Marktwerking wil zeggen dat: I. de overheid de prijzen vaststelt. II. particuliere bedrijven zorgverzekeringen verkopen.
A
I is juist, II is onjuist
B
I en II zijn onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
I en II zijn juist
Slide 22 - Quiz
5. Sleep antwoorden naar de juiste vorm van sociale zekerheid.
Sociale Voorziening
Sociale Verzekering
Volksverzekering
Werknemersverzekering
Vakbond
WW
Bijstandsuitkering
CNV
AOW
Betaald uit premies
Slide 23 - Question de remorquage
Geef een voorbeeld waardoor de verzorgingsstaat steeds duurder wordt:
Slide 24 - Question ouverte
7. Waarom investeert de overheid in het onderwijs?
A
Omdat het zorgt voor een slimme bevolking die minder gauw fouten zal maken.
B
Omdat ze daar later veel meer belasting op kunnen heffen.
C
Omdat het ervoor zorgt dat er meer gelijkheid zal zijn.
D
Omdat het zal leiden tot een goed opgeleide beroepsbevolking.
Slide 25 - Quiz
Welke plan heeft de overheid met de huidige verzorgingsstaat?
A
Om weer een nachtwakersstaat te worden.
B
Om een corporatistische verzorgingsstaat te worden.
C
Om een participatiesamenleving te worden.
D
Om de beste verzorgingsstaat van Europa te worden.
Slide 26 - Quiz
Op welke 3 manieren wordt het onderwijs gecontroleerd?
A
De leerlingen, de scholen & de vakken
B
Leerlingen, docenten & docentopleidingen.
C
Overheid, docenten & schoolleiding
D
Het onderwijs wordt niet gecontroleerd
Slide 27 - Quiz
Wat is de kwalificatieplicht?
A
ergens verplicht aan moeten meedoen
B
tot 16 jaar leerplichtig
C
tot je 18e verplicht onderwijs behalve bij diploma
D
tot je 18e verplicht naar school
Slide 28 - Quiz
Sociale ongelijkheid betekent:
A
Je kunt klimmen op de maatschappelijke ladder
B
Macht, kennis en geld zijn niet gelijk verdeeld over de samenleving.
C
Alle maatschappelijke posities van hoog naar laag
D
Je kunt bewegen, zoals dansen, waardoor je een betere positie hebt.