In of naar een land dat mannelijk is: au Il habite au Maroc.
In of naar een land dat vrouwelijk is: en Luc va en Belgique. In of naar een land dat meervoud is: aux Elle va aux Antilles. bij deze voorzetsels is er nooit een klinkerbotsing
Slide 12 - Diapositive
OEFENINGEN
Maak de opdrachten van de regelmatige werkwoorden en de voorzetsels met landen en steden !!!
Slide 13 - Diapositive
LES 2
Slide 14 - Diapositive
Bijvoelijk naamwoord
Het bijv.nw. zegt iets over het zelfst. nw.
Het staat in het Frans in de regel achter het zelfst.nw., hierop zijn een paar uitzonderingen
Het bijv. nw. verandert al naar gelang het zelfst. nw. mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud is.
Sommigen zijn onregelmatig...
Slide 15 - Diapositive
Schema
bijv.nw.
mnl.
vwl.
enk.
x (petit)
E (petite)
mv.
S (petits)
ES (petites)
Slide 16 - Diapositive
Bijvoeglijke naamwoorden
M. EV. C'est un petit chien
V. EV. C'est une petitemaison
M.MV. Ce sont des petitschiens
V.MV. Ce sont des petitesmaisons
De vorm van een bijv naamw past zich aan aan het zelfst naamw -> kijk naar mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud en meervoud.
Slide 17 - Diapositive
Let op !!!
Bijv nw die al op een -e eindigen krijgen geen extra -e
Bijv nw die al op een -s eindigen krijgen geen extra -s
-f -> -ve -el -> -elle nouveau -> nouvelle blanc -> blanche long -> longue
-x -> -se -en -> -enne fou -> folle gros -> grosse gentil -> gentille
Slide 18 - Diapositive
De plaats van het Bijv nw
In de regel staan bijv nw achter het zelfst nw. Het volgende rijtje staat ervoor:
bon - beau
grand - gros
long - large - haut
jeune - joli - petit
mauvais -nouveau - vieux
Slide 19 - Diapositive
Vergelijkingen
Je vergelijkt 2 dingen of personen met elkaar
in combinatie met een bijv. nw.
ook weer met mnl/vwl/mv
Slide 20 - Diapositive
Vergelijken...
... er dan -> plus ... que
minder ... dan -> moins ... que
even ... als -> aussi ... que
het ... st -> le plus/la plus/les plus
vb: Elle est plus grande que moi, mais Lana est la plus grande.
Slide 21 - Diapositive
OEFENINGEN
Maak de opdrachten van het bijvoeglijk naamwoord en de vergelijkingen !!!
Slide 22 - Diapositive
LES 3
Slide 23 - Diapositive
Vraagzinnen
In het Frans kan je een zin op 3 manieren vragend maken:
1. Vraagteken achter de zin, toon omhoog.
2. Est-ce que voor de zin.
3. Het onderwerp en de persoonsvorm omdraaien (dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk vnw is).
Slide 24 - Diapositive
Let op !
- Methode 1 kan altijd
- Als achter 'est-ce que' een klinker volgt, dan verandert que in qu'
- Als je het onderwerp en de persoonsvorm omdraait, dan komt er een streepje tussen. (Tu veux ... -> Veux-tu ...)
- Als je omdraait en de PV eindigt op een klinker en je onderwerp begint met een klinker, dan komt er een t tussen de streepjes voor de uitspraak. (Il va ... -> Va-t-il ...)
Slide 25 - Diapositive
Avoir mal
Pijn hebben in of aan een bepaald lichaamsdeel.
Achter 'avoir mal' komt het voorzetsel 'à'.
Als je er dan een lichaamsdeel achter zet dat vooraf gegaan wordt door le/la/les, dan krijg je soms een samentrekking.
Slide 26 - Diapositive
Samentrekkingen
J'ai mal ....
- au ventre (mnl)
- à la jambe (vwl)
- à l'estomac (klinkerbotsing)
- aux pieds (mv)
Slide 27 - Diapositive
OEFENINGEN
Maak de opdrachten van de vraagzinnen en de samentrekkingen !!!