Les verbes réguliers en -er

Les verbes réguliers en -er
De regelmatige werkwoorden op -er in de
présent, imparfait, passé composé, futur simple et conditionel 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Les verbes réguliers en -er
De regelmatige werkwoorden op -er in de
présent, imparfait, passé composé, futur simple et conditionel 

Slide 1 - Diapositive

Les buts
  • Aan het einde van deze LessonUp weet je met welke stappen je een regelmatig werkwoord op -er vervoegt. 
  • Heb je geoefend met het vervoegen van regelmatige werkwoorden op -er.
  • Ken je de uitzonderingen en bijzonderheden bij regelmatige werkwoorden op -er.

Slide 2 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 
  1. Werkwoorden op -er
  2. Werkwoorden op -ir
  3. Werkwoorden op -re

Deze LessonUp gaat alleen over de werkwoorden op -er. Dat zijn er meer dan 280!
VB
Aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
VB
Choisir, mentir, avertir, finir, punir, remplir, réussir
VB
Vendre, répondre, perdre, mordre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 3 - Diapositive

De regel 
  1. Haal -er van het hele werkwoord af om de stam te vinden:  Jouer    jou
  2. Dit werkt zo voor de présent en de imparfait. 
  3. Voor de toekomende tijden neem je het hele ww. en plak je er andere uitgangen achter. 
  4. Kijk naar het onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord? 
  5. Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 

Een werkwoord bestaat altijd uit een persoonsvorm, een stam en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam. 
Bijv.: Je joue
Ik = je
jij = tu
hij = il
zij = elle
men/wij = on
wij = nous
jullie/u = vous
zij (meervoud) = ils/elles
Je = e
Tu = es
il/elle/on = e
nous = ons
vous = ez
ils/elles = ent

Slide 4 - Diapositive

Vervoeg het volgende werkwoord:
Hij valt (tomber)
A
il tomber
B
il tomba
C
il tombe
D
il tombes

Slide 5 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
Zij ontmoeten (rencontrer)
A
il rencontre
B
elle rencontre
C
ils rencontrent
D
nous rencontrons

Slide 6 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij blijft (rester)
A
je restes
B
tu restes
C
je reste
D
tu restent

Slide 7 - Quiz

UItzonderingen / bijzonderheden
Als een werkwoord begint met een klinker of h, dan gebruik je in de ik-vorm geen je maar j'
VB: J'habite, j'aime, j'adore

Als de stam van een werkwoord eindigt op een g, dan gebruik je in de nous-vorm de uitgang          -eons in plaats van -ons
VB: Nous voyageons, nous mangeons

Slide 8 - Diapositive

Vervoeg het volgende werkwoord:
ik woon
A
je habite
B
j'habite
C
je'abite
D
j''''''''

Slide 9 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
Wij reizen (voyager)
A
nous voyagons
B
nous voyageons
C
vous voyageez
D
vous voyagez

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Wij zullen kopen.
A
tu achètes
B
on achète
C
nous acheterons
D
nous acheterions

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van:
men is begonnen
A
on commençons
B
on commençait
C
on avait commencé
D
on a commencé

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van:
jullie zullen delen
A
vous partagerez
B
vous partagez
C
vous partagiez
D
nous partagerons

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van:
jij deelde je kamer
A
tu as partagé
B
tu partageais
C
tu partagais
D
tu partageras

Slide 14 - Quiz

La fin!
Ga nog even oefenen met dit onderwerp. 
  • In je werkboek staan opdrachten, maak deze en kijk ze na!
  • Op verbuga.eu kun je eindeloos zelf oefenen. 

Slide 15 - Diapositive