Molariteit en significantie H4.4

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Hoeveel significante cijfers zie je hier? Typ steeds een komma en spatie tussen elk antwoord.
6,2 g
0,02464 mol
34,62 L
230000 kg
0,0000054 L

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf deze getallen met 2 significante cijfers en in de wetenschappelijke notatie.
Gebruik enter om de getallen te scheiden en ^ voor de machten.
62000
0,000564895
1,05686
546,56

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Wat is mol?

Slide 8 - Carte mentale

Hoeveel gram is 1 mol water?
A
1,008
B
18,016
C
16,00
D
2,016

Slide 9 - Quiz

Hoeveel mol is 1,0 kg water?
A
55,5 mol
B
56 mol
C
0,0555 mol
D
0,06 mol

Slide 10 - Quiz

Hoeveel moleculen zijn er aanwezig in 4,35 mol water? Hoeveel gram is dat?
A
2,62*10^23 moleculen 78,4 gram
B
2,62*10^23 moleculen 78 gram
C
2,62*10^24 moleculen 78,4 gram
D
2,6*10^24 moleculen 78 gram

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Maak nu eerst opdracht 40
timer
5:00

Slide 17 - Diapositive

Geef de vergelijking voor het oplossen van ijzer(II)chloride.

Slide 18 - Question ouverte

Bereken de molariteit van de FeCl2-oplossing.
A
0,13 M
B
0,134 M
C
0,094 M
D
9,4*10^-2 M

Slide 19 - Quiz

Bereken de concentratie van de chloride-ionen in deze oplossing in mol/L
A
0,094 mol/L
B
0,19 M
C
0,19 mol/L
D
0,094 M

Slide 20 - Quiz

Notatie
Notatie in boek klopt niet altijd!
Bij vraag 39 en 40 en in rekenvoorbeeld 2 zie je staan 'de molariteit van ... zoutoplossing'

Eigenlijk bestaat dit niet! Als een zout oplost valt het immers uiteen in ionen, dus kan je alleen spreken over de molariteit van de beide ionen. Bij vraag 40 dus [Fe2+] en [Cl-]

Slide 21 - Diapositive

Ik snap het nu
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Terug om 12.50 uur!

Slide 23 - Diapositive

Zie vraag 43d
Peter mengt 100 mL 0,10 M suikeroplossing A met 150 mL van 0,25 M suikeroplossing B.
Bereken de molariteit van de suiker in het mengsel van A en B.
A
0,0475 M
B
0,048 M
C
0,19 M
D
0,019 M

Slide 24 - Quiz

Hoe bereken je dat?
Oplossing A: 100 mL van een 0,10 M oplossing.
Oplossing B: 150 mL van een 0,25 M oplossing.
(0,100 L * 0,10 M) + (0,150 L * 0,25 M) = 0,0475 mol suiker
Totale volume: 100+150 = 250 mL = 0,250 L
Molariteit = 0,0475/0,250 = 0,19 M
Significantie: klopt!

Slide 25 - Diapositive

Ik snap de stof van vandaag nu
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Sondage

Als je het nog niet begrijpt
Doen we nog een stapje terug. De molmassa van een stof konden we uitrekenen door de atoommassa's bij elkaar op te tellen.
Doe dit eerst voor ethanol. De formule van ethanol is C2H6O.

Slide 27 - Diapositive

Als het goed is heb je de molmassa van ethanol gevonden, 46,048 u.
2 C atomen = 2*12 = 24 u
6 H atomen = 6*1,008 = 6,048 u
1 O atoom = 16 u
Alles bij elkaar geeft 46,048 u

Slide 28 - Diapositive

Als je nu 6,0 gram ethanol in een glas whiskey van 40 mL hebt. Hoeveel mol is dit? Wat is dan de molariteit?
? = 6,0/46,048 = 0,13 mol

40 mL = 0,040 L

Molariteit = n/V
[C2H6O] = 0,13/0,040 = 3,25745 M 
Met de juiste significantie: 3,3 M
g
46,048
6,0
mol
1
?

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo