Examentraining Nederlands 19 april

Examentraining Nederlands 19 april
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Examentraining Nederlands 19 april

Slide 1 - Diapositive

Programma
Tools om te leren en oefenen
Het examen Nederlands
Leesvaardigheid 
- Soorten vragen
- Onderwerpen van vragen
- Hoe beantwoord je een vraag?
Schrijfvaardigheid
Oefenen

Slide 2 - Diapositive

Wat krijg je op het examen?
  1. tekst -> circa 30 minuten
  2. tekst -> circa 25 minuten
  3. Advertentietekst -> circa 10 minuten
  4. tekst -> circa 25 minuten
  5. Schrijfopdracht -> circa 30 minuten

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Soorten vragen
Meerkeuzevragen
Open vragen
Citeervragen
Matrix of schemavragen

Slide 5 - Diapositive

Meerkeuzevragen

Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
Stap 1a: Markeer de belangrijke woorden in de vraag.

Stap 2: Lees (nog een keer) het tekstgedeelte waar de vraag naar verwijst.
Stap 2a: Markeer in de tekst eerst de onderdelen die je herkent uit de vraag.
Stap 2b: Markeer in de tekst het antwoord. 

Stap 3: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
Stap 3a: Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. 
Stap 3b: Kies het beste antwoord.

Slide 6 - Diapositive

Open vragen
Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
Stap 1a: Markeer de belangrijke woorden in de vraag.

Stap 2: Lees (nog een keer) het tekstgedeelte waar de vraag naar verwijst.
Stap 2a: Markeer in de tekst eerst de onderdelen die je herkent uit de vraag.
Stap 2b: Markeer in de tekst het antwoord

Stap 3: Formuleer je antwoord.
Stap 3a: Herhaal in jouw antwoord eerst de vraag.
Stap 3b: Lees jouw antwoord terug. Sluit jouw antwoord aan op de vraag? Klopt de zin inhoudelijk?

Slide 7 - Diapositive

Open vragen
Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over. Je mag wel woorden uit de tekst gebruiken.
Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Alleen de eerste twee worden nagekeken.
Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten. Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)
Citeer een zinsgedeelte: zoek de zin die antwoord geeft op de vraag. Zoek het deel van de zin dat je nodig hebt (de hele zin is fout!) en citeer zoals hierboven is uitgelegd. Check of jouw antwoord precies aansluit op de vraag.
Citeer de woordgroep: een woordgroep is een aantal woorden dat naast elkaar staat. Vaak moet je zoeken naar woorden die samen hetzelfde betekenen als een ander woord. Check ook hier of jouw antwoord precies aansluit op de vraag.

Slide 8 - Diapositive

Onderwerpen van vragen
Tekstindeling: Functies van inleiding en slot, deelonderwerpen
Tekstverbanden (of functies van alinea's ten opzichte van andere)
Let op! De vraag naar tekstverbanden is niet altijd expliciet
Woordenschat
Tekstdoel
Feiten en meningen
Onderwerp en hoofdgedachte
Hoofdzaken en samenvatten
Advertentie: beeld & opmaak, leespubliek

Slide 9 - Diapositive

Tekstindeling
Een tekst bestaat uit inleiding, kern en evt. een slot (als er geen nieuwe informatie in het laatste deel van de tekst staat).

Inleiding en slot hebben bepaalde functies in de tekst. Leer deze goed uit je hoofd en zorg dat je de betekenis hiervan kent.

De hele tekst heeft een onderwerp (formuleer in een aantal woorden, GEEN hele zin). In de kern worden twee of meer deelonderwerpen behandeld. Je kunt dan in een aantal woorden aangeven waar dat deel van de tekst (1 of meerdere alinea's uit de kern) over gaan.

Slide 10 - Diapositive

Vragen over tekstverbanden
  • Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
  • Wat is de functie van alinea 5 ten opzichte van alinea 5?
  •  Noem drie redenen uit alinea 3-5 waarom Mr. Jansen dit vindt.

Het is belangrijk om de signaalwoorden en tekstverbanden van de volgende dia (en/of uit het boekje) uit je hoofd te leren.

Slide 11 - Diapositive

Tekstverbanden

Slide 12 - Diapositive

Woordenschat
Er kan worden gevraagd naar woordenschat. Dit gebeurt dan meestal doordat je gevraagd wordt om een woord of woordgroep te citeren die (ongeveer) hetzelfde betekent als een ander woord.

Slide 13 - Diapositive

Doel van de tekst
Wat wil de schrijver bereiken bij de lezers met zijn tekst?
Voorbeeld van tekstdoelen:
  • Informeren
  • Activeren
  • Overtuigen
  • Amuseren
  • Instructie geven
Let op! Vaak staan de doelen net iets anders omschreven (meer inhoudelijk) dan hierboven

Slide 14 - Diapositive

Feiten en meningen
Het is belangrijk dat je feiten van meningen kunt onderscheiden. Er wordt je soms gevraagd of er in (een deel van) de tekst voornamelijk feiten of meningen staan. Het kan ook zijn dat je de mening van een bepaald persoon moet opschrijven.
Ook vragen bij de advertentietekst kunnen gaan over feiten en meningen.

Slide 15 - Diapositive

Hoofdgedachte van de tekst
Om de hoofdgedachte te vinden in een tekst kun je de volgende vraag stellen:
  • Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?


Soms staat de hoofdgedachte bijna letterlijk in de inleiding of in het slot. Baseer je antwoord wel op de hele tekst:

Vaak is dit een meerkeuzevraag. Let op! Vergelijk de antwoorden goed, sommige gaan over een deel van de tekst, sommige vertellen meer dan de tekst vertelt (beide zijn niet de hoofdgedachte).

Slide 16 - Diapositive

Samenvattingsvragen
Sommige vragen op het CSE zullen over samenvatten gaan. Deze vragen toetsen of je: 
  • hoofdzaken in een tekst kunt herkennen; 
  • hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden;
  • tekstgedeelten in de juiste volgorde kunt zetten. 

Slide 17 - Diapositive

Voorbeeld samenvattingsvraag

Slide 18 - Diapositive

Advertentie
  • Commerciële of ideële reclame; 
  • Beeld in advertenties;
  • Doelgroep; 
  • Tekstdoel advertentie.

Slide 19 - Diapositive

Advertentie          
Illustraties kunnen verschillende functies hebben. 
- Helpen bij het begrijpen van de tekst
- Bedoeld om aandacht te trekken
- Noodzakelijke toevoeging
- Ter 'versiering'
Lettertypes
- belangrijk bij de opmaak van de tekst.
- Belangrijk voor de nadruk
 Lees sowieso de volledige tekst

Slide 20 - Diapositive

 Advertentie
Commerciële of ideële reclame

Slide 21 - Diapositive

Beeld in advertentie
Mogelijke functies van beeld in een advertentie zijn; 
  • Aandacht trekken; 
  • Informatie toevoegen; 
  • De naam van de advertentie toelichten;
  • De tekst verduidelijken. 
  • De tekst illusteren

Slide 22 - Diapositive

Tekstdoel advertentie
Het tekstdoel van een advertentie kan zijn: 
  • De lezer aansporen om iets te kopen of te doen; 
  • De lezer amuseren; 
  • De lezer informeren; 
  • De lezer overtuigen; 
  • De lezer een mening laten overnemen. 
Vaak heeft een advertentie meerdere doelen. Je kunt dan wel een hoofddoel noemen. De andere doelen staan dan in dienst van het hoofddoel. Het meest voorkomende tekstdoel is: aansporen/activeren/tot handelen aansporen. 

Slide 23 - Diapositive

Schrijfopdracht
- Artikel
- Zakelijke mail
- Zakelijke brief

Slide 24 - Diapositive

13 punten:
  •  Inhoud: 6 pnt
Alle punten die gevraagd worden, moeten in je schrijfopdracht zitten. Elk onderdeel dat niet of niet goed in je tekst staat, kost je een punt. Let op! Twee meningen, drie argumenten, vier voorbeelden, ze worden apart geteld en moeten echt van elkaar verschillen. Vink het 'boodschappenlijstje' af.

  • Taalgebruik: 5 pnt
Met taalgebruik wordt bedoeld: formulering, spelling en interpunctie.

  •  Presentatie: 2 pnt
Je tekst moet overzichtelijk en volgens de afgesproken regels (=conventies) geschreven zijn.

Slide 25 - Diapositive

Zakelijke brief 

Slide 26 - Diapositive

Zakelijke e-mail

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Artikel

Slide 29 - Diapositive

Titel Artikel

  • Inleiding
  • Kern
  • Slot


Naam
Klas




Slide 30 - Diapositive

Overige tips schrijfopdrachten
  • De tekst moet uit minimaal 100 woorden bestaan. Anders krijg je geen punten voor  conventies. 
  • Haal zoveel mogelijk informatie uit de situatieschets. 
  • Schrijf zoveel mogelijk woorden over uit de situatieschets. Hiermee beperk je het risico op taalfouten.  
  • Schrijf alleen in de opdracht wat er echt moet staan. Ga er niet zelf informatie bij verzinnen. 
  • Houd je aan de opdracht
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Maak de zinnen niet te lang

Slide 31 - Diapositive

Stappenplan
Zorg dat je eerst tekst 4 gelezen en gemaakt hebt.
Lees de situatieschets en de opdracht
Bedenk wat de specifieke eisen zijn aan de tekstsoort van jouw opdracht
Markeer de onderdelen in de situatieschets die je nodig hebt
Verdeel de onderdelen uit je tekst in inleiding, kern (2 of 3 alinea's) en slot
--> zet er echt strepen tussen!
Zet afvinkstreepjes naast je 'boodschappenlijstje'
Schrijf je tekst en vink tijdens het schrijven af.
Lees na: zijn argumenten/ voorbeelden echt verschillend? Spelling? Alinea's
Geen typ-ex, streep netjes door, zet strepen/ pijlen etc.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Slide 34 - Vidéo

Slide 35 - Vidéo

Slide 36 - Vidéo