Delend lidwoord

Het delend lidwoord
- l'article partitif -

unité 6 apprendre 5
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Het delend lidwoord
- l'article partitif -

unité 6 apprendre 5

Slide 1 - Diapositive

Deze lidwoorden ken je al:
bepaald lidwoord
NL: de,het
FR: le, la, l', les

onbepaald lidwoord
NL: een
FR: un, une, des

Slide 2 - Diapositive

NIEUW: het delend lidwoord
Het delend lidwoord komt voor een znw dat naar een ontelbare of niet nader gespecificeerde/onbekende hoeveelheid verwijst.
Dit lidwoord bestaat niet in het Nederlands! Vergelijk:
- Ik eet brood                   je mange DU pain.
- ik eet vlees                     je mange DE LA viande.
- ik drink water                je bois DE L'eau.
- ik eet appels                  je mange DES pommes.
In het Nederlands staat in dit soort zinnen GEEN lidwoord!!

Slide 3 - Diapositive

Dit zijn de delende lidwoorden:
- du      (voor mannelijke e.v.)                          Je mange du pain
- de la  (voor vrouwelijk e.v.)                           Je mange de la viande
- de l'   (voor e.v. met klinker/stomme H)  Je bois de l'eau
- des    (voor zn in het meervoud)                Je mange des pommes

Slide 4 - Diapositive

Wanneer krijg je een delend lidwoord?
- als er in het Nederlands GEEN lidwoord staat, én...
- als van datgene waarover je praat de HOEVEELHEID ONBEKEND is
VB: ik eet brood, ik drink water, ik lees boeken, ik wil geld
Er staat GEEN lidwoord vóór het zn (brood/water/boeken/geld) en het is niet duidelijk HOEVEEL brood je eet/water je drinkt/boeken je leest/geld je wilt!!

Slide 5 - Diapositive

Ik eet chips
A
je mange chips
B
je mange les chips
C
je mange des chips
D
je mange le chips

Slide 6 - Quiz

wij eten vis
A
on mange poisson
B
on mange du poisson
C
on mange le poisson
D
on mange de la poisson

Slide 7 - Quiz

zij koopt sinaasappels
A
elle achète des oranges
B
elle achète les oranges
C
elle achète oranges
D
elle achète l'oranges

Slide 8 - Quiz

Ik eet brood

Slide 9 - Question ouverte

er is vlees

Slide 10 - Question ouverte

ik wil graag kaas

Slide 11 - Question ouverte

hij eet appels

Slide 12 - Question ouverte

Maar let op!! (1)
Na een ontkenning (ne...pas/ne...plus/ne...jamais etc.) krijg je NIET een delend lidwoord, maar het woordje DE (D'), kijk maar:
- Ik eet brood/ ik drink water =
      je mange DU pain, je bois DE L'eau
- Ik eet geen brood/ik drink nooit water =
      je ne mange pas DE pain, je ne bois jamais D'eau

Slide 13 - Diapositive

Let op (2)!!
Ook na een woord dat iets zegt over de hoeveelheid (bijv. veel / weinig / een liter / een kilo / een fles / een kopje/...) krijg je NIET een delend lidwoord maar het woordje DE (D')
- Ik eet veel/weinig/een sneetje brood =
       Je mange beaucoup / peu/ une tranche DE pain

Slide 14 - Diapositive

Samenvatting
Geen lidw in het NL + hoeveelheid onbekend:
du - de la - de l' - des + znw
Ik drink koffie: je bois DU café

Na een ontkenning of hoeveelheidswoord:
de / d' + znw
Ik drink nooit koffie: je ne bois jamais DE café
ik drink veel koffie: je bois beaucoup DE café

Slide 15 - Diapositive

zie apprendre 5 unité 6!
pag. 73
Bekijk de voorbeeldzinnen goed!

Slide 16 - Diapositive

ik eet geen suiker
A
je ne mange pas sucre
B
je ne mange pas le sucre
C
je ne mange pas de sucre
D
je ne mange pas du sucre

Slide 17 - Quiz

ik eet veel ijsjes
A
je mange beaucoup les glaces
B
je mange beaucoup des glaces
C
je mange beaucoup glaces
D
je mange beaucoup de glaces

Slide 18 - Quiz

ik neem een liter appelsap
A
je prends un litre de jus de pomme
B
je prends un litre jus de pomme
C
je prends un litre le jus de pomme
D
je prends un litre du jus de pomme

Slide 19 - Quiz

ik eet boter

Slide 20 - Question ouverte

ik eet geen boter

Slide 21 - Question ouverte

ik eet veel boter

Slide 22 - Question ouverte

au travail!
samen bekijken ex 16A (p. 62)
maken ex 16B t/m 16D

Slide 23 - Diapositive