Rekonomie havo H3 / H4

Rekonomie
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Rekonomie

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Uitleg hoofdstuk 3 reële rente
  • Uitleg hoofdstuk 4 Opbrengst, kosten en winst 
  • Bespreken gemaakte opdrachten hoofdstuk 3 (3.6 t/m 3.15)
  • Aan de slag met opdrachten 4.1 t/m 4.5
  • Bespreken opdrachten 4.1 t/m 4.5
  • Terugkomen op de leerdoelen

Slide 2 - Diapositive

 Reële rente
  • De vuistregel voor de berekening van de het reële inkomen kun je ook gebruiken voor de berekening van de reële rente.
  • => vuistregel

  • reële rente = nominale rente - prijsstijging

  • voorbeeld: nominale rente  1,2% en prijsstijging van 2% =
  • reële rente = + 1,2% - 2%  = - 0,8%

Slide 3 - Diapositive

Rekonomie H4 Leerdoelen
Rekenen en tekenen

 Je kent de begrippen opbrengsten, kosten en winst (in woorden, grafisch en rekenkundig).

 Je kent de begrippen vraag en aanbod (in woorden, grafisch en rekenkundig).

Slide 4 - Diapositive

Rekenen en tekenen
Zoals jullie nu weten is rekenen bij economie heel belangrijk, maar er worden ook vaak grafieken gebruikt bij economie.
Het is daarom ook belangrijk om deze grafieken te kunnen tekenen. 

Eerst kijken wij naar de basisberekeningen van opbrengsten kosten en winst. 

Slide 5 - Diapositive

Berekeningen opbrengsten
Opbrengsten (=omzet) = Prijs * Afzet
Prijs = de verkoopprijs
Afzet = Aantal verkopen

De formule wordt dan TO = P * q 
TO = Totale opbrengst, P = Prijs, q = Afzet
Als je de prijs (€8) weet zet je die al in de formule TO = 8q


Slide 6 - Diapositive

Variabele en constante kosten
Verschil variabele kosten en constante kosten
Variabele kosten = Zijn wel afhankelijk van je productie/afzet zoals ingrediënten van een taart. Als je minder taarten bakt heb je minder ingrediënten nodig.
Constante kosten = Zijn niet afhankelijk van je productie/afzet zoals de oven waarin je de taart bakt. Als je minder taarten bakt heb je nog steeds de oven nodig. 

Slide 7 - Diapositive

Berekening kosten
Totale kosten (TK) = Totale variabele kosten (TVK) + Totale constante kosten (TCK)
TK = TVK + TCK

Totale variabele kosten = Variabele kosten per product * afzet

Totale constante kosten = Totale constante kosten

Slide 8 - Diapositive

Kostenfunctie
Een eenvoudige kostenfunctie voor een bedrijf luidt:

TK = GVK x q + TCK

GVK = gemiddelde variabele kosten




Slide 9 - Diapositive

Bereken winst
Totale winst (TW) = Totale opbrengst / omzet (TO) - Totale kosten (TK)

TW = TO - TK

Slide 10 - Diapositive

Bespreken opdrachten
3.6 t/m 3.15 
Antwoorden staan op Magister.

Slide 11 - Diapositive

Aan de slag met
Opdracht 3.16 en 3.17
Opdracht 4.1 t/m 4.5

timer
20:00

Slide 12 - Diapositive

Bespreken
Opdracht 3.16 en 3.17
Opdracht 4.1 t/m 4.5

Slide 13 - Diapositive

Tekenen van een grafiek
Voor beide formules (TO en TK) vul je q = 0 in en een aantal punten die in de grafiek staan (hier q = 5.000, 10.000, 15.000)
TO = 8q
q (0) = 0
q (5.000) = 8*5.000 = 40.000
q (10.000) = 8*10.000 = 80.000
q (15.000) = 8*15.000 = 120.000

Slide 14 - Diapositive

Tekenen van een grafiek
Voor beide formules (TO en TK) vul je Q = 0 in en een aantal punten die in de grafiek staan (hier Q = 5.000, 10.000, 15.000)
TK = 5q + 18.000
q (0) = 18.000
q (5.000) = 5*5.000 + 18.000 = 43.000
q (10.000) = 5*10.000 + 18.000 = 68.000
q (15.000) = 5*15.000 + 18.000 = 93.000

Slide 15 - Diapositive

Aan de slag met
Opdracht 4.6 en 4.7

timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

Bespreken
Opdracht 4.6 en 4.7

Slide 17 - Diapositive

Terugkomen op leerdoelen H4 
Rekenen en tekenen

 Je kent de begrippen opbrengsten, kosten en winst (in woorden, grafisch en rekenkundig).

 Je kent de begrippen vraag en aanbod (in woorden, grafisch en rekenkundig).

Slide 18 - Diapositive