Persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en vragend voornaamwoord

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Vragend en aanwijzend voornaamwoord
GRAMMATICA
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Vragend en aanwijzend voornaamwoord
GRAMMATICA

Slide 1 - Diapositive

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren en dingen.

We leren vandaag vier verschillende:
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
- Aanwijzend voornaamwoord
- Vragend voornaamwoord

Slide 2 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan. 

Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje bij ons.
Deze vulpen is van mij.

Slide 3 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord

ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord

wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 4 - Diapositive

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een zn staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets).

Ik geef het cadeau aan haar.
Ik geef het aan haar.

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel en er staat geen zelfstandig naamwoord achter.

Slide 5 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (bezit)

Haar moeder.
Jouw nieuwe tas.
Onze vrienden.
Dit is mijn vulpen.

Slide 6 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord

onze, ons
jullie
hun

Slide 7 - Diapositive

Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.

Ik geef hun een cadeau.                         pers.vnw
Het is namelijk hun jubileum.              bez.vnw

Wie wil ons huis kopen?
Zij willen het huis van ons overnemen.

Slide 8 - Diapositive

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?


  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 9 - Diapositive

Aanwijzend en vragend vnw
* aanwijzend voornaamwoord: - Woorden die iets aanwijzen: 
   deze, die, dit, dat
“daar” is geen aanwijzend voornaamwoord, maar een bijwoord!

* vragend voornaamwoord: -Zijn er vier van:
    wie, wat, welke, wat voor (een)
let op: "waar" is een bijwoord en geen vragend voornaamwoord!

Slide 10 - Diapositive

Oefenen
1. Met zulke praatjes hoef je bij die man echt niet aan te komen.
  • zulke = aanwijzend voornaamwoord
  • die = aanwijzend voornaamwoord 

2. Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?
  • welke = vragend voornaamwoord
  • dat = aanwijzend voornaamwoord 

Slide 11 - Diapositive

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik kijk televisie met mijn broertje.
A
ik
B
mijn
C
televisie
D
broertje

Slide 12 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord?
Hoe bedoelt u?
A
hoe
B
zit er niet in

Slide 13 - Quiz

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Ons idee is om een taart te bakken.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 14 - Quiz

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 15 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij én mij
D
altijd

Slide 16 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
Deze
B
Die
C
Daar
D
Dat

Slide 17 - Quiz

Die en dat zijn aanwijzend voornaamwoorden als...
A
je ze kunt vervangen door dit en deze
B
je ze kunt vervangen door wie en wat
C
ze betrekking hebben op een zn
D
ze vooraan de zin staan

Slide 18 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord?
Wat vind je van deze trui?
A
je
B
deze
C
het
D
wat

Slide 19 - Quiz

Een aanwijzend voornaamwoord wijst naar:
A
Dingen
B
Mensen

Slide 20 - Quiz

Wat is geen
vragend voornaamwoord?
A
wat voor
B
wat voor een
C
waarom
D
welk

Slide 21 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik geef het op.
A
ik
B
het
C
ik én het
D
op

Slide 22 - Quiz


Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
A
deze
B
hetzelfde
C
die
D
deze, die

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een vragend voornaamwoord?
A
Ik eet nog even wat.
B
Zij wil niet met het vliegtuig, wat ik wel jammer vind.
C
Heb je nog wat tips?
D
Weet jij wie het gedaan heeft?

Slide 24 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord
Ik heb ... bericht niet gelezen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 25 - Quiz

Is het een lidwoord of een persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin:
Ik wacht het nog even af.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
geen van beide
D
allebei

Slide 26 - Quiz

In welke zin staat een vragend voornaamwoord?
A
Hoe goed ken jij het nieuws van deze week?
B
Waarom heet een verdieping niet een 'verhoging'?
C
Weet jij waarvan kroepoek wordt gemaakt?
D
Wie moet volgens jou een beeld krijgen in Madame Tussauds?

Slide 27 - Quiz

Hoeveel vragend voornaamwoorden zijn er?
A
4
B
meer dan 4

Slide 28 - Quiz


Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

Heb je dat daar al gezien?
A
dat
B
al
C
je
D
heb

Slide 29 - Quiz

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Zij kijkt ons indringend aan.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 30 - Quiz

Ik begrijp deze voornaamwoorden
(persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en vragend)
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 31 - Quiz

Aan de slag
Grammatica 4: les 3 & 4
We beginnen samen met opdracht 1!
Maak daarna de bijbehorende opdrachten
(peperopdrachten alleen als je wilt)
Dit is ook het huiswerk voor maandag 3 maart!





Slide 32 - Diapositive