H4 Tweede wereldoorlog

H4 Tweede wereldoorlog
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H4 Tweede wereldoorlog

Slide 1 - Diapositive

De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945

Slide 2 - Quiz

Aanleiding Tweede Wereldoorlog in Europa was:
A
Anschluss
B
Bezetting Sudetenland
C
Aanval op Tsjechië
D
Aanval op Polen

Slide 3 - Quiz

De Tweede Wereldoorlog begon in...
A
1938
B
1939
C
1940
D
1941

Slide 4 - Quiz

Wat was een belangrijk keerpunt in de Tweede Wereldoorlog?
A
De inval van Duitsland in Frankrijk (1940).
B
De slag om Stalingrad (1942-1943).
C
De aanval op Pearl Harbor (1941).
D
De bezetting van Nederland (1940).

Slide 5 - Quiz

Wat is een Blitzkrieg?
A
Zo snel mogelijk wapens maken
B
Zo snel mogelijk tanks naar het front krijgen
C
Zo snel mogelijk, zoveel mogelijk land veroveren
D
Zo lang mogelijk niet vechten

Slide 6 - Quiz

De slag bij Stalingrad
A
1941/42
B
1942/43
C
1943/44
D
1944/45

Slide 7 - Quiz

Waarom was de slag om Stalingrad een keerpunt?
A
Duitsland kon eindelijk verder Rusland in
B
Duitsland werd voor het eerst echt verslagen
C
Stalin ging meevechten in de oorlog
D
Amerika ging Rusland helpen, waardoor Duitsland hier verloor

Slide 8 - Quiz

Datum D-day
A
6 juni '44
B
6 augustus '44
C
6 juni '45
D
6 augustus '45

Slide 9 - Quiz


Wat is een gevolg van D-Day?
A
Nederland wordt bevrijd
B
Japan wordt verslagen
C
Amerika krijgt een atoombom
D
Churchill wordt minister-president

Slide 10 - Quiz

➤De Tweede Wereldoorlog in Nederland begon op:
A
5 mei 1940
B
8 mei 1940
C
10 mei 1940
D
15 mei 1940

Slide 11 - Quiz

Nederland was tijdens de Tweede Wereldoorlog:
A
Niet neutraal
B
Neutraal

Slide 12 - Quiz

De Tweede Wereldoorlog eindigde in Nederland op ....
A
10 mei 1944
B
10 mei 1945
C
5 mei 1945
D
4 mei 1945

Slide 13 - Quiz

Wie waren de grote winnaars van de Tweede Wereldoorlog?
A
Duitsland en Verenigde Staten
B
Sovjet-Unie en Duitsland
C
Nederland en Duitsland
D
Verenigde Staten en Sovjet-Unie

Slide 14 - Quiz

Wat is collaboratie?
A
Niet mee werken met de Duitsers
B
Meewerken met de Duitsers
C
Doorgaan met je leven tijdens de bezetting
D
Aanval plegen op de Duitsers

Slide 15 - Quiz

1/5. Je zit bij de NSB en gaat vechten in het Oostfront.
A
Verzet
B
Collaboratie
C
Aanpassen
D
geen van deze drie

Slide 16 - Quiz

2/5. Je moet naar Duitsland om te werken. Je gaat niet en duikt onder.
A
Verzet
B
Collaboratie
C
Aanpassen
D
Geen van deze drie

Slide 17 - Quiz

3/5. Je helpt een Jood met zich verschuilen voor de Duitsers door hem/haar in huis te nemen.
A
Verzet
B
Collaboratie
C
Aanpassen
D
geen van deze drie

Slide 18 - Quiz

4/5. Je weet dat jouw buurjongen in het verzet zit. Deze buurjongen is ook jouw beste vriend en jij keurt dit af. Toch zeg je niets tegen de Duitsers.
A
Verzet
B
Collaboratie
C
Aanpassen
D
Geen van deze drie

Slide 19 - Quiz

5/5. Je bent ambtenaar en je probeert je baan te houden. Om dit te kunnen doen moet je een Ariërverklaring tekenen.
A
Verzet
B
Collaboratie
C
Aanpassen
D
geen van deze drie.

Slide 20 - Quiz


In welk deel van Nederland vond de Hongerwinter plaats?
A
In Zuidoost-Nederland
B
Alleen in Amsterdam
C
Alleen in Rotterdam
D
In Noordwest-Nederland

Slide 21 - Quiz

De meeste Nederlanders......................tijdens de Tweede Wereldoorlog
A
Gingen in verzet
B
Deden aan collaboratie
C
Pasten zich aan

Slide 22 - Quiz

Wat is een razzia?
A
Een actie om Joden op te pakken
B
Een aanval op winkels
C
Een haarstijl uit 1941
D
Een bijeenkomst van Joden

Slide 23 - Quiz


Hieronder staan vier beweringen over de Jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Welke bewering is juist?









A
Alleen Joden waren verplicht altijd een persoonsbewijs bij zich te hebben.
B
Het grootste deel van de Joden kon de oorlog overleven dankzij de mogelijkheid om onder te duiken.
C
Joden werden vervolgd omdat ze tegen de nazi's waren en niet op de NSDAP stemden.
D
Na een razzia werden Joden afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork.

Slide 24 - Quiz

Het idee dat er rassen zijn en dat rassen beter zijn dan andere hoort bij
A
jodenhaat
B
antisemitisme
C
rassenleer
D
propaganda

Slide 25 - Quiz

Holocaust is een woord voor de
A
georganiseerde moord op 6 miljoen Joden.
B
jodenhaat.
C
kristalnacht.
D
razzia's.

Slide 26 - Quiz

De meeste vernietigingskampen bevinden zich in:
A
Duitsland
B
Oostenrijk
C
Sovjet Unie
D
Polen

Slide 27 - Quiz

Welke uitspraken zijn juist?
A
In 1945 waren zes miljoen Joden vermoord.
B
De meest Joden werden vermoord in vernietigingskampen zoals Westerbork
C
De rassenleer van de nazi's versterkte het antisemitisme in Duitsland
D
Bij razzia's werden honderden nazi's opgepakt

Slide 28 - Quiz

Waarom ging Japan oorlog voeren?
A
Japan en Duitsland wilden samen de wereld veroveren
B
Japan had grondstoffen nodig
C
Japan werd aangevallen en vocht terug
D
Japan wilde voorkomen dat het eiland werd leeggeroofd

Slide 29 - Quiz

Duitsland geeft de joden de schuld van de economisch crisis. Ook Hitler neemt dit over en zorg voor jodenhaat. Hoe noemen we deze jodenhaat?
A
Anti-communistisch
B
Anti-democratisch
C
Anti-semitisch
D
Anti-dictatuur

Slide 30 - Quiz


Dit is een luchtfoto van het grootste Duitse vernietigingskamp, Auschwitz, gelegen in Polen.

De kleine rechthoekjes die je op de foto ziet, zijn de barakken waarin de gevangenen woonden. Dat waren grote, houten gebouwen die vol stonden met lange rijen stapelbedden.


➤Stel dat in één barak tweehonderd mensen woonden. 
Hoeveel mensen zaten er dan ongeveer in dit kamp?

A
6000 (ongeveer zo veel als in een flink Nederlands dorp)
B
60.000 (ongeveer zo veel als in een middelgrote Nederlandse stad als Assen, Bergen op Zoom of Den Helder)
C
600.000 (ongeveer zo veel als in een grote stad als Rotterdam of Amsterdam)
D
6.000.000

Slide 31 - Quiz

Nadat Japan Pearl Harbor aanviel...
A
gaven de VS zich over
B
Was Nederlands-Indië verslagen
C
Raakten de VS in oorlog met Japan en Duitsland
D
Werd Japan verslagen

Slide 32 - Quiz

Wat gebeurde er met Nederlanders die nog in Nederlands-Indie woonden na de verovering?
A
Teruggestuurd naar Nederland
B
Ze mochten blijven wonen in Nederlands-Indie
C
Vastgezet in 'Jappenkampen'
D
Moesten naar Japan om te werken

Slide 33 - Quiz


➤De poster gaat over Pearl Harbor. 
Wat is daar gebeurd?




A
Amerikaanse soldaten veroverden dit Japanse eiland.
B
Amerikaanse soldaten vielen een marinebasis in Japan aan. 2400 Japanse soldaten kwamen om.
C
Japan viel een Amerikaanse marinebasis aan. 2400 Amerikaanse soldaten kwamen om.
D
Japanse soldaten veroveren deze Amerikaanse stad

Slide 34 - Quiz

Waarom viel Japan Pearl Harbor aan?
A
Pearl Harbor bezat veel grondstoffen.
B
VS uitschakelen zodat Japan zijn gang kon gaan in Azië.
C
Pearl Harbor lag lekker dichtbij om aan te vallen.
D
Japan dacht dat de VS makkelijk te verslaan was.

Slide 35 - Quiz

Waarom besloot de VS in 1945 atoombommen op Japan te werpen?
A
Om wraak te nemen voor Pearl Harbor.
B
Omdat Japan weigerde zich over te geven.
C
Om Duitsland af te schrikken.
D
Omdat Japan al had gewonnen en de VS het niet accepteerde.

Slide 36 - Quiz

Welke gebeurtenis vormt het einde van de Tweede Wereldoorlog?
A
De slag om Stalingrad
B
D-day
C
De dood van Hitler
D
De Japanse overgave na de Amerikaanse atoombommen-aanval

Slide 37 - Quiz


➤Wat of wie herdenken wij op 4 mei??




A
Alle oorlogsslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien
B
Het begin van de Tweede Wereldoorlog
C
Het einde van de Tweede Wereldoorlog
D
De Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien

Slide 38 - Quiz

Waarom vieren we op 5 mei Bevrijdingsdag?
A
Omdat de geallieerden op 5 mei 1945 het hele land bevrijd hadden.
B
Omdat op 5 mei 1945 alle Duitsers het land verlaten hadden.
C
Omdat nazi-Duitsland zich op 5 mei 1945 overgaf.
D
Omdat de Nederlandse regering op 5 mei 1945 weer aan het werk ging.

Slide 39 - Quiz

Wat is de oudste Europese organisatie?
A
De NAVO
B
De EGKS
C
De EEG
D
De Benelux

Slide 40 - Quiz

Wie was GEEN lid van de EGKS?
A
Nederland
B
Belgie
C
Oost-Duitsland
D
Frankrijk

Slide 41 - Quiz

Wat is de juiste volgorde waarin deze Europese samenwerkingen ontstonden?
A
Benelux - EEG - EGKS - EU
B
EEG - EU - EGKS - Benelux
C
EGKS - EEG - Benelux - EU
D
Benelux - EGKS - EEG - EU

Slide 42 - Quiz

In welk jaar is de Europese Unie ontstaan?
A
1945
B
1951
C
1992
D
2002

Slide 43 - Quiz

Hoe noem je het bestuur van de Europese Unie, die in Brussel zit?
A
Europees Parlement
B
de Europese Commissie
C
Brussels Parlement
D
Kamer van de Europese Unie

Slide 44 - Quiz

Welke bewering over het Europees Parlement is juist?

Het Europees Parlement
A
bestaat uit ministers van alle EU-lidstaten.
B
is het dagelijks bestuur van de Europese Unie.
C
keurt voorstellen van de Europese Commissie goed of af.
D
zorgt ervoor dat Europese regels worden uitgevoerd.

Slide 45 - Quiz

Om als land toe te treden tot de EU moet je de mensenrechten beschermen.
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quiz

De Verenigde Naties zijn opgericht in
A
1945
B
1918
C
1850
D
1980

Slide 47 - Quiz

De belangrijkste instelling van de Verenigde Naties heet de Veiligheidsraad.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 48 - Quiz

In de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zitten landen die het vetorecht hebben.
Welke landen hebben het vetorecht?
A
alle landen van de Veiligheidsraad
B
de landen die de Verenigde Naties hebben opgericht
C
de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad
D
het grootste land van elk werelddeel

Slide 49 - Quiz