NN1 les 5: Spelling ww tegenwoordige tijd.

• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Spelling

Ik zit klaar voor de les:

• Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, laptop en schrift).
  
• Mijn telefoon zit in de telefoontas
• Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  
• Mijn jas hangt aan de kapstok.
  
• Mijn pet of capuchon is af.

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd (TT)

Deze les:

• Terugblik
• Nakijken huiswerk
• Instructie
• Samen in LU
• Zelfstandig aan de slag

Terugblik:

Hoe zat het ook maar weer met de tegenwoordige tijd en de verleden tijd?

Wat betekent tegenwoordige tijd?

De auto strandt langs de snelweg.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Joris en Ellen hebben met elkaar gedanst.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Loes vierde haar verjaardag in het zwembad.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

De jongen redde de hond.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Het heeft vannacht verschrikkelijk gestormd en geregend.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Lesdoel:

Aan het eind van de les weet je hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd (TT) vervoegt

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd (TT) stappenplan:

1.  Wat is de stam van het werkwoord? 

    (De stam = hele werkwoord -en)

2.  Moet de ik-vorm iets aangepast worden?

     Bijvoorbeeld: bukken >> bukk >> ik buk

      of: slapen >> slap >> ik slaap

3.  Dan zijn er 3 opties:

1.     Ik-vorm: ik ........ + ............ jij
2.     Iemand anders: Ik-vorm +t
3.     Meer mensen: hele werkwoord

Bij IK, schrijf je ...

1. IK-vorm
2. IK-vorm + t

Bij iemand anders, schrijf je ...

1. IK-vorm
2. IK-vorm + t

Ik 

Hij

vind 

vindt

loop

wordt

loopt

word

antwoordt

antwoord

biedt

bied

weigeren :
Ik ... te gehoorzamen.

1. weiger
2. weigert
3. weigerdt
4. weigeren

weigeren :
De hond ... te gehoorzamen.

1. weigert
2. weigerd
3. weigerdt
4. weigeren

weigeren :
Wij ... te gehoorzamen.

1. weigert
2. weigerd
3. weigerdt
4. weigeren

houden :
Ik .... van spruitjes.

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

houden :
Jake ... niet van spruitjes

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

houden :
De kinderen ... van soep.

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

lachen
Ik ... om de clown.

lachen
De kleuter ... om de clown.

karten
Ik ... graag met mijn broer.

karten
Mijn vriend ... graag met mijn broer.

liggen
De appel ... in de fruitschaal.

snijden
Ik ... de groenten in kleine stukjes.

snijden
Mijn moeder ... de groenten in kleine stukjes.

snijden
Wij ... de groenten in kleine stukjes.

rijden
De auto ... voorzichtig over de snelweg.

glijden
... jij niet uit over die gladde tegels?

glijden
... je oom niet uit over die gladde tegels?

vergoeden
De organisatoren ... alle onkosten.

vergoeden
... hij alle onkosten ?

Aan de slag

maak blad 

ww-spelling

Evaluatie:

1. Wat was het lesdoel?
2. Hoe ging het vandaag?
3. Wat is het huiswerk:

Huiswerk:

Maken werkblad werkwoordspelling TT