BSR 25/3 2t Lezen §6 Feit, mening, standpunt en argument

  • Lees de theorie op blz. 37.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Verder in je leesboek.
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Startopdracht:
timer
6:00
Noteer uit dit artikel:

- een feit
- jouw eigen mening (begin met 'ik vind...')
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  • Lees de theorie op blz. 37.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Verder in je leesboek.
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Startopdracht:
timer
6:00
Noteer uit dit artikel:

- een feit
- jouw eigen mening (begin met 'ik vind...')

Slide 1 - Diapositive

  • Je kunt feiten en meningen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten in een tekst.
  • Je kunt zelf argumenten formuleren.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les:
  • Uitleg paragraaf 1.6: feit, mening, standpunt en argument.
  • Keuze: beginnen met de opdrachten of klassikaal verder.
  • Opdracht 1 en 2 maken.
  • Afronden en checken.

Slide 3 - Diapositive

Bespreken
Opdracht 5 en 6
op blz. 34-35.

Slide 4 - Diapositive

Ik herken het verschil tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

0 = echt (nog) niet / 10 = gaat al heel goed
010

Slide 5 - Sondage

hoofdzaak
bijzaak
kernzin
functie van andere alinea's 
uitleg / voorbeelden
belangrijkste informatie
hierin staat de hoofdzaak / belangrijkste informatie
minder belangrijke informatie

Slide 6 - Question de remorquage

hoofdzaak
bijzaak
Mijn toets begint woensdag om 8.30u
Ik doe bijvoorbeeld ook aan tennis
Nederlands wordt bestuurd door het kabinet
Naast de begrippen moet je op de toets ook weten wat een hoofdzaak is.
Voor het proefwerk lezen moet je goed oefenen.

Slide 7 - Question de remorquage


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen mensen van 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 8 - Diapositive

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vriendin is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn best lekker.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Wolven worden niet als huisdieren gehouden.

Slide 9 - Quiz

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden.
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan.
D
We hebben vandaag maar drie lesuren.

Slide 10 - Quiz


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 11 - Diapositive

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 12 - Quiz

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?

Slide 13 - Quiz

Er moet naast NPO 1, 2 en 3 een speciale jongerenzender komen.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quiz

Dat ons land bij elk voetbalkampioenschap oranje kleurt van de plastic troep, vind ik afschuwelijk.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quiz

Veel kinderen vinden De brief voor de koning van Tonke Dragt het beste jeugdboek aller tijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 17 - Diapositive

Een standpunt = een houding die je aanneemt ten aanzien van een vraagstuk. Vaak kun je het ergens mee eens of oneens zijn.

Een argument = een feit dat jouw standpunt ondersteunt. Met goede argumenten maak je duidelijk waarom je een bepaald standpunt inneemt.
Standpunt en argument

Slide 18 - Diapositive

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 19 - Quiz

Standpunt: 
1ste argument
2de argument

Slide 20 - Question de remorquage

Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.

Slide 21 - Question ouverte

Welk standpunt kan horen bij het argument 'omdat dat gevaarlijk is'?

Slide 22 - Question ouverte

Wat?
Cursus 1.6 Feit, mening, standpunt en argument. Opdracht 1 en 2 op blz. 37-38.

Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
* Oefen met het geven van een uitvoerig antwoord. 
Hulp
De 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Verder in je leesboek.
timer
15:00
(Ver)werken

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

  • Je kunt feiten en meningen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten in een tekst.
  • Je kunt zelf argumenten formuleren.
Lesdoelen

Slide 25 - Diapositive

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 26 - Question de remorquage

Roken is ongezond
Roken stinkt
Roken is slecht voor je omdat je er een stinkende adem van krijgt
Mening
Feit
Argument

Slide 27 - Question de remorquage

Handbal is een vermoeiende sport.
Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
... , want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen.
Mening
Feit
Argument

Slide 28 - Question de remorquage

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2tc: ncejj

Slide 29 - Diapositive