Vraagwoorden voor les TaalCompleet

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

De vraag

Wie?

Wat?

Waar?

Wanneer?

Waarom?
Hoeveel?

WIE?

Wie is jouw docent?

Jouw docent is Jetske.

WAT?

Wat ga je doen?

Ik ga lezen.

WAAR?

Waar is de bus?

De bus is bij de halte.

Waarom?

Waarom ben je op school?

Omdat je Nederlands wil leren.

WANNEER?

Wanneer heb je vakantie?

In de maand mei heb je vakantie.

Hoeveel? 

Hoeveel dieren zie je?

Wie of wat?

Wie is dit?

1. Tom
2. De pen

Wat ga je eten?

1. Tineke
2. De soep

Wie is blij vandaag?

1. Ik!
2. De tafel.

Wat ga je doen?

1. Voetballen.
2. 9 uur.

Wie zit op de stoel?

1. De kast.
2. Anja.

_______ is moe?

1. Wie?
2. Wat?

_____ doe je?

1. Wie?
2. Wat?

_____ moeten we doen?

1. Wie?
2. Wat?

______ is boos?

1. Wie?
2. Wat?

_____ moet ik schrijven in mijn schrift?

1. Wie?
2. Wat?

_____ maakt de tafel schoon?

1. Wie?
2. Wat?

Wie ___ ____?

Wat ___ ____?

Waar, wanneer, waarom?

Waar, wanneer, hoeveel?

Wanneer ga je naar huis?

1. Nederland.
2. Omdat ik moe ben.
3. 8 uur.

Waar is het station?

1. Om 6 uur.
2. Hier, de eerste straat naar links.
3. Omdat hij ziek is.

Wanneer is de les klaar?

1. Omdat de juf boos is.
2. Om 12.00 uur.
3. Het station.

Waarom ben je moe?

1. Het ziekenhuis.
2. Omdat ik niet veel geslapen heb.
3. Maandag.

Waar ga je naartoe?

1. Naar huis.
2. Omdat ik honger heb.
3. Om 10 uur.

Wanneer is het weekend?

1. Overmorgen!
2. Omdat zij niet slapen.
3. Op school.

_________ ben je thuis? Om tien uur.

1. Waar
2. Wanneer
3. Wat
4. Wie

_________ is het station?

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel
4. Wat

_________ is de docent boos? Omdat we praten.

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel

___________zitten in de klas?

1. Hoeveel
2. Wanneer
3. Waarom
4. Waar

___________ is het vakantie?
Over 8 weken!

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel

___________ mogen we niet samen werken? Omdat het een toets is.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

___________ is mevrouw De Vries?

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel

___________ hebben we de toets? Vrijdag!

1. Waar
2. Wanneer
3. Hoeveel

Hoeveel ____ ____?

Waarom ____ ____?

Waar ____ ____?

Wanneer ____ _____?

Ik snap alles!

😒🙁😐🙂😃

Hoe was de les?

😒🙁😐🙂😃