Formuleren - samengestelde zinnen herhaling

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les heb je geleerd wat samengestelde zinnen zijn en kun je ze herkennen. 
  • Aan het einde van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze herkennen.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les heb je geleerd wat samengestelde zinnen zijn en kun je ze herkennen. 
  • Aan het einde van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze herkennen.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien





Heeft altijd één persoonsvorm. 

Lukas eet een zak chips leeg. 
Hij heeft lekkere trek.  




  • Heeft altijd twee persoonsvormen.
  • Voegwoord gebruiken: 
en, of, maar, want, dus, omdat, terwijl, zodat, nadat, als en toen

Lukas eet een zak chips leeg, want hij heeft lekkere trek. 

Enkelvoudige zin 
Samengestelde zin 

Slide 3 - Diapositive

Hoe maak je samengestelde zinnen?
  • Gebruik een voegwoord om van twee zinnen één zin te maken. 
  • Controleer of de woordvolgorde in de zin goed is.
Voorbeelden: 
Karel leest een boek. Lotte luistert muziek.
Karel leest een boek en Lotte luistert muziek.

Matthijs moet lopend naar school. Zijn band is lek. 
Mathijs moet lopend naar school, omdat zijn band lek is


Slide 4 - Diapositive

Waarom maak je samengestelde zinnen?
  • Samengestelde zinnen maken een tekst beter en prettiger leesbaar. 
  • Samengestelde zinnen brengen samenhang in een tekst. 



Slide 5 - Diapositive

Mart begon hard te lachen, .... hij had zijn pyjamabroek nog aan naar school.
A
maar
B
omdat
C
want
D
terwijl

Slide 6 - Quiz

Wij hopen op een Elfstedentocht, .... er ligt nog steeds geen ijs.
A
Want
B
Maar
C
Terwijl
D
Hoewel

Slide 7 - Quiz

.... David niet in topconditie was, scoorde hij drie keer in de tweede helft.
A
Hoewel
B
Maar
C
Omdat
D
Want

Slide 8 - Quiz

.... de spelers zich alvast warmlopen, komt het publiek het stadion binnen.
A
hoewel
B
maar
C
omdat
D
terwijl

Slide 9 - Quiz

Xandra heeft een nieuwe jas gekocht, .... ze de oude kwijt is.
A
hoewel
B
maar
C
omdat
D
terwijl

Slide 10 - Quiz